Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

39. De langverwachte Politiewet van 1957

Bijna zeven jaar na het verschijnen van het rapport van de Commissie-Langemeijer werd de eerste Nederlandse Politiewet een feit. Wat was daar aan voorafgegaan? Zoals al eerder vermeld moest de Commissie-Langemeijer haar rapport samenstellen met het ontwerp-Politiewet permanent in gedachten. Zij mocht geen voorstellen doen die zouden vooruitlopen op de behandeling in de Tweede Kamer. Toch kwam de commissie met veel voorstellen, maar die waren eigenlijk alleen maar een beetje cosmetisch.

In 1954 dienden de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken hun ontwerp-Politiewet in bij de Tweede Kamer. Wereldschokkend en revolutionair was het ontwerp zeker niet te noemen. De ministers hadden geen risico genomen en borduurden vrolijk verder op het Politiebesluit 1945. Het bestaansrecht van de gemeente- en rijkspolitie werden erkend en er werd duidelijker welke gemeente gemeentepolitie en welke rijkspolitie zou krijgen. Gemeenten met meer dan 25.000 inwoners kreeg per definitie gemeentepolitie en gemeenten met minder dan 10.000 inwoners het korps Rijkspolitie. Al die gemeenten die daartussen zaten werden apart bekeken en daarna pas beslist. De burgemeesters kregen de verantwoordelijkheid over de organisatie van de gemeentelijke korpsen de minister van Justitie die voor het korps Rijkspolitie. De burgervaders bleven ook de baas waar het om het handhaven van de openbare orde ging. Het korps Rijkspolitie werd ondergeschikt aan de burgemeester waar het om deze taak ging.

Er was dus in geen geval sprake van een breuk met het Politiebesluit 1945 eerder ging het om een bijna rimpelloze voortzetting daarvan met enkele verfijningen en aanpassingen. Reden voor veel parlementariërs, bestuurders en politiemensen om de wenkbrauwen te fronsen. Dit was allemaal veel meer van hetzelfde, maar géén oplossing voor het Nederlandse politievraagstuk. De vraag was of de problemen al voor de toekomst voorgeprogrammeerd waren? Ondanks dat deze mensen dus vermoedelijk heel iets anders voor de geest had gestaan stemden de meesten voor het ontwerp. Blijkbaar was men het een beetje zat om de strijd en de oeverloze discussie nog verder voort te zetten. In juli 1957 werd de eerste Nederlandse Politiewet door de Tweede Kamer aangenomen. De wet zou per 1 januari 1958 in werking treden. Precies honderd jaar nadat de Rijksveldwacht operationeel was geworden.

Ondanks het feit dat de wet weinig nieuws bood was het toch een kranige prestatie van de beide ministers te noemen om de wet geaccepteerd te krijgen. Er had midden jaren vijftig eenvoudigweg niet meer ingezeten. Tien jaar later waarschuwde de hoofdcommissaris van Nijmegen F. Perrick dat met de Politiewet van 1957 de fundamentele problemen die ten grondslag lagen aan het politievraagstuk er niet mee waren opgelost.* Er was volgens Perrick alleen maar een rust voor bepaalde duur aan het politiefront ingetreden. Die rust had meer te maken met het feit dat men voorlopig geen gezeur meer wilde en de bestaande toestand dan ook maar slikte. De basis van al het kwaad zat hem nu net in de tekortschietende Nederlandse politieorganisatie. Het was slechts wachten tot er zich problemen zouden voordoen.

Waar Perrick geen aandacht aan besteedde was het feit dat in het begin van de jaren vijftig de Koude Oorlog in volle hevigheid was uitgebarsten. De Russen hadden in 1948 hun eerste atoombom getest en deden er alles aan om de Amerikanen naar de kroon te steken waar het om de bewapening ging. In datzelfde jaar hadden de Russen de toegangswegen naar West-Berlijn geblokkeerd. In 1950 was de Koude Oorlog in Korea al overgegaan in een conflict dat miljoenen doden zo gaan kosten en akelig dicht bij een derde wereldoorlog was gekomen. Dat de Russen niet te vertrouwen waren bleek nog maar eens in 1956 toen zij Hongarije binnenvielen en dit land hun wil oplegden. In dergelijk zware tijden was het volgens de politieministers niet raadzaam aan de organisatie van de politie te gaan morrelen. In zekere zin leek het op de jaren dertig. Toen geloofden veel bewindslieden dat Nederland in een gezagscrisis verkeerde en dat er onder de ontevreden bevolking opstanden zouden uitbreken. Het was dus maar beter om te roeien met de riemen die men had en dit was zeker inclusief de bestaande politie met haar tekortschietende organisatie. De vraag was of er nog flankerende oplossingen konden worden gevonden door te appelleren aan de vaderlandsliefde van de burger.

Artikel 28 Politiewet 1957
Artikel 28 Politiewet 1957