Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

38. De watersnoodramp van 1953

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 raasde er een vliegende zuidwesterstorm over Nederland. Daarbij kwam dat het die nacht ook springvloed was. De golven werden zo hoog dat de dijken op een aantal plaatsen bezweken en grote delen van de provincie Zeeland onder water kwamen te staan, maar ook Zuid-Holland en Noord-Brabant werden getroffen. Uiteindelijk zouden 1.825 mensen de dood vinden in het water. De provincie Zeeland was vooral een provincie waar het korps Rijkspolitie actief was. Het behoeft geen verder betoog dat een korps dat vooral bestond uit eenmansposten, dat wil zeggen dat er in kleinere gemeenten één rijkspolitieman dienst deed, bijna hopeloos en reddeloos tegenover deze ramp stond.

In antwoord op de problemen werden in het hele land hulptroepen gemobiliseerd. Aangezien het korps Rijkspolitie het eerst in aanmerking kwam om bijstand te leveren werd hier zo snel als mogelijk werk van gemaakt. Iedere jonge wachtmeester die ook maar gemist kon worden kreeg de order zo snel mogelijk naar Zeeland te gaan en zich te melden bij hun commandanten. In totaal werden landelijk 1.000 manschappen van het korps vrijgemaakt die nog verder werden aangevuld met leden van de gemeentepolitie die in hun standplaats gemist konden worden. Uiteraard deden ook manschappen van het leger en de Koninklijke Marechaussee dienst als hulptroepen.

De taak van de opgeroepen politiemannen was grofweg drieledig. Heel belangrijk was de verkeersregeling. Die was absoluut nodig om zo snel en effectief mogelijk hulpgoederen bij de slachtoffers te krijgen. Verder was er de ordehandhaving en dat betekende vooral het tegengaan van plunderingen en dan was er het bergen en identificeren van de doden. Deze laatste taak werd eigenlijk het meest urgent en de minister van Justitie ging er op 4 februari mee akkoord dat rijkspolitiemannen dit weinig benijdenswaardige werk kregen opgedragen.

In iedere gemeente die door de watersnood getroffen was werd een wachtmeester verantwoordelijk voor berging en identificatie. In groepjes van twee tot vier trokken de politiemannen erop uit om de lijken te bergen. Soms moesten daar handkarren voor worden gebruikt omdat ander vervoer niet voorhanden was. De lijken werden schoongespoeld en de kenmerken van lichaam en kleding werden op een speciaal daarvoor ontwikkeld standaardproces-verbaal vastgelegd. Daarna werden de doden begraven eventueel met de markering onbekend. Een groot aantal doden was zo zwaar verminkt dat het heel moeilijk werd vast te stellen om wie het nu werkelijk ging. Iemand kwam op het idee om in zo’n geval de huid van duim en wijsvinger in formaline te bewaren en te vergelijken met de vingerafdrukken zoals die door de Duitsers tijdens de bezetting voor de persoonsbewijzen waren verzameld. Op die manier kon een flink aantal van de onbekende doden een naam worden gegeven en worden overgedragen aan de familie zodat die hun geliefde konden begraven.

Al met al een uitermate zware opgave voor de vaak nog jonge en onervaren politiemannen. Van enige psychologische opvang was in die dagen geen sprake. De verwerking van die traumatische ervaringen vond hoofdzakelijk plaats door na gedane arbeid in de avonduren met elkaar van gedachten te wisselen. Politiemannen die elkaar voor de ramp nooit ontmoet hadden vormden in die dagen vriendschappen voor het leven. Als waardering voor hun optreden liet het Ministerie van Justitie voor zijn rijkspolitiemannen een oorkonde maken die aan iedereen die zich in Zeeland had ingespannen werd uitgereikt.

Op de lange termijn bleek de aanpak van de gevolgen van de watersnoodramp richtinggevend voor de vraag hoe in de toekomst op te treden bij rampen en crises. Een heel belangrijk voorbeeld was de identificering van lijken bij rampen. Vandaag de dag wordt dat gedaan door het Rampen Identificatie Team oftewel RIT. Dit team, dat kan worden samengesteld en opgeroepen wanneer zich dat aandient, kan zijn historische wortels terug traceren naar die watersnoodramp van 1953. In die zin is het duidelijk dat er uit rampen en crises wat valt te leren. Zo is nu ook wel duidelijk dat politiemensen die werkzaam zijn geweest in een rampgebied moeten kunnen rekenen op psychologische hulp als zij dat nodig hebben of wensen.

De hiërarchische verhoudingen waren in 1953 nog sterk. Een rijkspolitieman draagt een van zijn officieren op zijn rug.