Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

29. De affaire-Oss

Tegen het einde van het jaar 1937 stond de Nederlandse (rijks)politieorganisatie onder enorme druk. De verhoudingen waren op scherp gezet door het Rijkspolitiebesluit 1935 en alle confrontaties die daaruit al waren voortgevloeid. Het leek allemaal op een snelkookpan die op het punt stond te ontploffen.  De onvermijdelijke ontploffing zou de geschiedenis van Nederland ingaan als de affaire-Oss.

Het Noord-Brabantse Oss had van oudsher al een bedenkelijke, soms wat onverdiende, reputatie als het om criminaliteit ging. In 1893 had ons land op de kop gestaan toen Osse criminelen het hadden aangedurfd om brigadecommandant G. Hoekman van de Marechaussee in Oss dood te schieten en twee weken later geprobeerd hadden hem op te graven.

Aan het begin van de jaren dertig van de twintigste eeuw was er in Oss weer een criminaliteitsgolf. Er waren toen tal van overvallen en roofmoorden die de politie moeilijk kon oplossen. Voor een deel lag dat aan het feit dat er te Oss drie korpsen actief waren. Naast de Koninklijke Marechaussee waren dat de gemeentepolitie van Oss en de Rijksveldwacht. Van een geoliede samenwerking was geen sprake. Om hier een eind aan te maken beval de procureur-generaal in Den Bosch dat de brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee A. Mintjes in alle opsporingsonderzoeken de leiding zou hebben.

In de tweede helft van 1934 wist de politie, maar vooral de Marechaussee, een groot aantal misdrijven op te lossen en in 1935 kregen een paar leden van de brigade Oss een medaille van Koningin Wilhelmina. Rijksveldwachters en politieagenten van de Osse gemeentepolitie kwamen niet aan bod, dat leidde weer tot jaloezie en kwaadsprekerij. Hoewel dit eenzijdige huldigingbeleid later enigszins werd rechtgezet waren er toch bij alle korpsen mannen die zich miskend voelden.

In 1937 en 1938 was de brigade Oss weer met allerlei onderzoeken bezig, maar nu betrof het meer een groep notabelen waaronder: een pastoor, een kapelaan, een fabrieksdirecteur en een assuradeur. De aanhouding van de laatste deed lokaal maar ook nationaal veel stof opwaaien. De brigade Oss had volgens de procureur-generaal veel te eigenmachtig gehandeld en was volgen hem “op hol geslagen”. Een paar dagen later verbood de rooms-katholieke minister van Justitie de brigade nog langer onderzoek te doen en alle leden werden per direct gedwongen overgeplaatst. Dit schijnbaar kleine voorval deed Nederland op zijn grondvesten schudden. De kranten vielen over elkaar heen waar het om Oss ging. In snel tempo tekende zich een conflict af tussen het noorden en het zuiden van het land, katholieken contra protestanten. Verder spon de Nationaal-socialistische Beweging garen bij het conflict door fel tegen de rooms-katholieke kerk tekeer te gaan.

De marechaussees waren ondertussen hun recht gaan zoeken voor het Ambtenarengerecht. Hoewel zij in het ongelijk werden gesteld was daar de zaak voor de minister van Justitie helemaal niet afgedaan. De Tweede Kamer had aangedrongen op de instelling van een commissie die het handelen van de minister onder de loep moest nemen. De conclusie was vernietigend. De minister had blind gevaren op zijn driftige procureur-generaal en de brigadeleden onrecht aangedaan. Een patstelling was zo bereikt. De minister was in het gelijk gesteld, maar de marechaussees waren de morele overwinnaars. Uiteraard tot opluchting van de leiding van het Wapen.

In 1939 viel het kabinet en was er hoegenaamd niets bereikt op het vlak van een reorganisatie van de rijkspolitie. De Koninklijke Marechaussee wist zich gesteund door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Oorlog en vooral het protestantse volksdeel en de Nederlandse nationaal-socialisten. Eigenlijk waren er alleen maar verliezers in dit politiespel dat bijna honderd jaar daarvoor was begonnen. Een aantal leden van de brigade Oss voelden zich zo verongelijkt dat zij aan het begin van de oorlog kozen voor de Nationaal-socialistische Beweging. Na de oorlog betaalden zij dit met gedwongen ontslag. De prijs voor hun lidmaatschap van een landverraderlijke organisatie.