Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Wicher Engers 1845 - 1909

Wicher Engers werd geboren op 10 mei 1845 te Assen en overleed op 8 oktober 1909 in Arnhem. Binnen de Koninklijke Marechaussee was hij bijzonder omdat hij joods was en er vrijwel geen marechaussees van joodse bloede bij het gendarmeriekorps dienden. Engers trouwde in 1877 met de eveneens joodse Jette Wolf die uit Nijmegen afkomstig was. Uit het huwelijk werden vijf kinderen geboren, vier jongens en een meisje.

Na zijn diensttijd bij het 5de regiment dragonders besloot hij te kiezen voor de Koninklijke Marechaussee. In 1868 werd hij bij het Wapen aangenomen met als eerste standplaats Maastricht. In 1873 deed hij daar van zich spreken door een soldaat van de verdrinkingsdood te redden. Die laatste had zich onvoorzichtig genoeg op de bevroren Maas begeven, maar was door het te dunne ijs gezakt. Met behulp van zijn overjas wist Engers de man op het droge te krijgen. Zijn actie leverde hem de bronzen medaille voor menslievende daden op. Vijf jaar na zijn komst bij de Koninklijke Marechaussee werd hij bevorderd tot brigadier te paard en werd hij hulpofficier van justitie. Een duidelijk teken van het vertrouwen dat door de leiding van het Wapen in hem gesteld werd.

Al in 1876 werd hij, 31 jaar oud, aangesteld als brigadecommandant van de brigade Heijthuizen in Midden-Limburg. Deze standplaats verwisselde hij in 1880 in voor de grotere brigade Gulpen. In 1883 deed hij daar van zich spreken door krachtdadig ingrijpen tijdens een kermisruzie in het dorpje Mechelen. Daar had toen een steekpartij plaatsgevonden waarbij iemand zodanig werd verwond dat hij later overleed. Eigenhandig arresteerde Engers de uit Pruisen afkomstige dader en wist hem het nog bebloede mes af te nemen. Naast ordehandhaver bleek Engers ook een begaafd opsporingsambtenaar. Zo wist hij in 1884 de moeder van een te vondeling gelegde baby te achterhalen en een dader van valsheid in geschrifte in de kraag te vatten.

In 1884 keerde de wachtmeester terug in Maastricht, nu als brigadecommandant. Ook hier wist hij verschillende opsporingsonderzoeken tot een goed einde te brengen. In 1888 werd het steeds roeriger in het Noordoosten van Nederland. Arbeiders eisten verbetering van werk- en leefomstandigheden. Door middel van stakingen probeerden zij deze doelen te verwezenlijken. De Koninklijke Marechaussee had een bijstandstaak en dus werden marechaussee naar deze contreien gezonden om de orde te handhaven. Ook Engers werd hiervoor aangewezen en in november 1888 werd hij naar Steenwijk gedetacheerd als tijdelijk brigadecommandant. Hier toonde hij zich ook wel bewust van wat de landarbeiders dreef. De Provinciale Drentsche en Asser Courant van 23 maart 1889 schreef hierover:

‘Ter gisteravond in 't hotel Kuipers gehouden vergadering der vereeniging “Volkswelvaart" waren, zeker tengevolge van het ongunstige weder, slechts 10 leden aanwezig. Daarna werd voorgelezen een brief van den heer Engers, commandant der te Steenwijk gestationeerde brigade maréchaussée, waarin deze zegt, dat door hem en zijne manschappen met genoegen is kennis gemaakt met den inhoud van het hem toegezonden en indertijd door den heer M. M. Cohenjr., president der vereeniging Volkswelvaart, geschreven en voor rekening dier vereeniging gedrukt boekje, waarin het doel en de werking van Volkswelvaart wordt uiteengezet. Zijns inziens ware het vooral in de tegenwoordige omstandigheden wenschelijk, dat dit boekje veelvuldig verspreid werd, opdat ook elders dergelijke vereenigingen werden opgericht en zoo aan het drijven van nietsdoende volksopruiers een tegenwicht in de schaal worde gelegd.’

Blijkbaar was deze detachering toch niet echt wat hij wilde en dus verzocht hij naar Limburg terug te mogen keren. In april 1889 kon hij aantreden als brigadecommandant Roermond. Het eerste wapenfeit in Roermond was de aanhouding van een gevaarlijke misdadiger wat hem een tevredenheidsbetuiging van de minister van justitie opleverde.
In december 1890 vermoordde een zekere J. Leunissen, bijgenaamd Rinaldo Rinaldini, de marechaussee P. van den Brand bij een poging hem te arresteren. Engers werd zijdelings bij deze zaak betrokken. Tijdens een huiszoeking bij Leunissen werden uit kerken gestolen spullen gevonden. Uiteindelijk werd de misdadiger tot een lange gevangenisstraf veroordeeld en hij overleed in 1906 in detentie.

Tijdens Pasen 1893 werd in het Brabantse Oss wachtmeester der Koninklijke Marechaussee G. Hoekman vanuit een hinderlaag doodgeschoten. Als ultieme vernedering probeerden de moordenaars twee weken na de begrafenis het lijk van de man op te graven. Na dit roemrucht geworden voorval zette justitie alles op alles om de daders van dit misdrijf in handen te krijgen. Engers kreeg de opdracht om tijdelijk het commando van de brigade op zich te nemen. Zijn rol in de opsporing is moeilijk in te schatten erg substantieel lijkt die niet te zijn geweest aangezien hij in juni 1893 Oss alweer verliet en het opsporingsonderzoek geruime tijd in beslag nam. Wel was hij een der initiatiefnemers binnen de Koninklijke Marechaussee die er voor hebben gezorgd dat er een monument voor het graf van de omgekomen wachtmeester kwam.

Aan het einde van zijn carrière als marechaussee was de wachtmeester nog maatgevend betrokken bij het oplossen van een moord op een onbezoldigd rijksveldwachter. De laatste was in de buurt van Melick-Herkenbosch door een stroper doodgeschoten. Het laatste wapenfeit was de aanhouding van een dievenbende die tal van inbraken met geweld in Roermond en omstreken had gepleegd.

In 1900 ging Engers op 55jarige leeftijd met pensioen. Kort daarvoor had hij zijn 25 jarig jubileum als hulpofficier van justitie mogen vieren en was hij benoemd tot broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het predicaat broeder kon toen worden verleend aan: ‘Achtenswaardige personen in welken de behoeften en zorgen, aan de lagere standen der maatschappij verbonden, het edel vuur der menschenliefde niet hebben uitgedoofd.’ Kort na zijn pensionering ging hij aan de slag als cipier in het huis van bewaring in Eindhoven. Deze baan wisselde hij in 1903 weer in voor een conciërgefunctie bij de Raad van Beroep in Arnhem. Het is niet duidelijk of hij deze functie nog uitoefende  in het jaar dat hij stierf. Hij werd begraven op het Joodse deel van de begraafplaats Moscowa in Arnhem. Zijn weduwe kreeg na zijn dood een jaarlijkse toelage van fl. 100 vanwege het feit dat haar man broeder in de Orde van de Nederlandse Leeuw was geweest.

Jos Smeets

Bronnen en literatuur:
- website www.delpher.nl
- https://www.joodsmonument.nl/nl/page/358052/wicher-engers
- G. Berends, Schetsen uit het Noordbrabantsch volksleven. De beruchte rooverhoofdman Rinaldo Rinaldini/Het Nederlandsch nomadenvolk, 1911.