Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Petrus van Oort 1866 - 1932

​Petrus van Oort, Inspecteur van het Wapen der Koninklijke Marechaussee, werd op 17 juni 1866 geboren te Sluis als zoon van Petrus van Oort, buitengewoon opzichter bij Rijkswaterstaat, en Tanneke Andriesa Francina Blankert. Op 31 mei 1894 trouwde hij te Arnhem met Caroline Henriette Benoite Clementine Schuurman. Uit dit huwelijk werden een zoon en een dochter geboren.

Van Oort begon zijn militaire loopbaan bij de krijgsmacht. Meer precies werd hij op 25 juli 1887 benoemd tot tweede luitenant bij het 3e Regiment Vestingartillerie. Dit onderdeel was belast met de bediening van het geschut in de linies en de vestingen. De bevordering tot eerste luitenant volgde op 7 maart 1890, een maand later gevolgd door een overplaatsing bij het 3e Regiment Veldartillerie. Na ruim een jaar kwam Petrus te dienen bij het Korps Rijdende Artillerie, ook bekend als de Gele Rijders. Dit bracht hem naar Arnhem. Tot zijn geluk hield deze dochter van een in Java wonende notaris tijdelijk verblijf in Arnhem.

Na een tienjarige loopbaan bij de artillerie ging Petrus van Oort op 7 juni 1897 over naar de Koninklijke Marechaussee. Petrus werd geplaatst bij de 3e Divisie, werkzaam in Gelderland en Overijssel. Na op 1 mei 1903 tot kapitein bevorderd te zijn, werd Van Oort op 16 augustus 1904 toegevoegd aan de Inspecteur der Cavalerie, generaal-majoor W.E.A. Wüpperman, belast met het algemeen toezicht over het Wapen der Koninklijke Marechaussee. Als opvolger in deze functie van kapitein G.A. van Haeften, werd Van Oort geconfronteerd met de kazerneringsproblematiek bij de Marechaussee. Officieren van het Wapen klaagden steeds vaker en nadrukkelijker over de gebrekkige staat van de brigadekazernes. Uit een in 1905 gehouden inventarisatie over de stand van zaken bij de vier divisies bleek dat van het totale aantal van 156 kazernes er 22 de beoordeling slecht kregen. Op twee na lagen alle in het gebied van de 1e en 2e Divisie. Een op de vier kazernes in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg was aan vervanging toe. Uiteindelijk committeerde de minister van Oorlog zich in 1907 aan de bouw van specifiek voor de Marechaussee bestemde rijkskazernes.

Van de hand van Petrus van Oort verscheen dat jaar zijn studie De organisatie eener Algemeene veiligheidspolitie. De schrijver bracht hierin zijn visie over het Nederlandse politiewezen naar voren. Het gezag over een geünificeerde "Veiligheidspolitie" zou moeten worden uitgeoefend door een Directeur-Generaal van Politie. Het geheel zou moeten bestaan uit 13 divisies, elk onder commando van een hoofdofficier der Koninklijke Marechaussee. De divisies waren onderverdeeld  in 33 districten, onder commando van subalterne marechausseeofficieren. Op hun beurt waren de districten verder onderverdeeld in zo'n 500 brigades, gecommandeerd door marechausseeonderofficieren. Andere politie dan de Koninklijke Marechaussee zou niet moeten bestaan.  

Met ingang van 16 april 1909 werd Petrus van Oort bevorderd tot majoor en benoemd tot commandant van de 2e Divisie. Van Oort  kwam te Maastricht in garnizoen. Met het uitbreken in augustus 1914 van de Eerste Wereldoorlog werden de Nederlandse strijdkrachten gemobiliseerd. De Marechaussee had in een grensprovincie als Limburg haar handen vol aan de militaire politiedienst, grensbewaking, het toezicht houden op vluchtelingen en in interneringskampen, inlichtingenwerk en het verhoor en vervoer van buitenlandse deserteurs. Tijdens de oorlog volgde de bevordering tot luitenant-kolonel (1916) en een terugkeer naar de 3e Divisie (1917). Voor zijn bijzondere verdiensten in die oorlogsjaren ontving Van Oort na de Eerste Wereldoorlog hoge onderscheidingen van Frankrijk en Groot-Brittannië.

In mei 1920 liet Van Oort, onder een pseudoniem, in de brochure Weerstelsel en politiewezen, nogmaals zijn licht schijnen op de Nederlandse Rijkspolitieorganisatie. Hij stelde voor de Marechaussee drastisch uit te breiden en de Rijksveldwacht op te heffen. Voor het pas opgerichte Korps Politietroepen en de Gemeenteveldwacht was geen plaats. Het idee van Van Oort plaatste hem lijnrecht tegenover zijn collega kolonel Van Haeften, de Inspecteur van het Wapen der Koninklijke Marechaussee. Desalniettemin werd Van Oort zijn opvolger met de aanstelling tot kolonel en Inspecteur van het Wapen met ingang van 1 januari 1923.

Petrus van Oort had meer oog voor de sociale noden van zijn personeel dan zijn voorganger. Om de zogeheten huwelijksnood te lenigen, zonder het kazerneringsbeginsel in het gedrang te laten komen, huurde de Marechaussee woningen in de onmiddellijke omgeving van de kazerne. Nieuw te bouwen sobere kazernes moesten voortaan plaats gaan bieden aan drie gehuwden en twee vrijgezellen, terwijl in 26 reeds gebouwde rijkskazernes ruimte tot woning voor een gehuwde moest worden verbouwd. In een tijd van economische malaise verzette Van Oort zich fel tegen bezuinigen bij het Wapen.

Petrus Van Oort werd met ingang van 1 oktober 1926 eervol uit de militaire dienst ontslagen. Op 66-jarige leeftijd kwam hij op 24 oktober 1932 te Den Haag te overlijden.

 

Michael van der Zee

Literatuur/bronnen:

  • J.W. Haarman, Geschiedenis en inrichting der Politie in Nederland, Alphen aan den Rijn 1922.
  • Jos Smeets, De geschiedenis van de Nederlandse politie. Verdeeldheid en eenheid in het rijkspolitieapparaat, Amsterdam 2007.
  • Michael van der Zee, Het Wapen onder dak. De brigadekazernes van de Koninklijke Marechaussee 1814-2008, Amsterdam 2009.
Petrus van Oort