Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Jacob Pieter Roszbach 1882 - 19??

Jacob Pieter Roszbach (waarnemend hoofdcommissaris van politie Rotterdam) werd op 27 november 1882 geboren in Rotterdam. Zijn familie was van vaderszijde afkomstig uit Duitsland. Verder is over zijn privéleven weinig bekend.

Op 25-jarige leeftijd, in 1907, trad Roszbach als schrijver toe tot de Rotterdamse politie, waar hij geleidelijk aan carrière maakte. Zo viel hij in 1912 in positieve zin op toen hij als inspecteur samen met een collega drie inbrekers in de kraag wist te vatten.

Toen in 1930 de behoefte ontstond aan een nieuw hoofdbureau voor de Rotterdamse politie, ging hoofdcommissaris Sirks op studiereis in Duitsland om aldaar een aantal hoofdbureaus van politie te bekijken. Ook Roszbach maakte tijdens deze reis deel uit van de studiecommissie; kennelijk stond hij op goede voet met de korpsleiding.

In 1933 werd Roszbach, destijds inspecteur 1e klasse, benoemd tot hoofdinspecteur, om in 1935 opnieuw promotie te maken. Hij werd toen commissaris, en kreeg als zodanig de leiding over het politiebureau aan de Grote Pauwensteeg.

Een opmerkelijke episode in zijn tijd als commissaris was de zaak-Konovalec. Op 23 mei 1938 werd deze leider van de Oekraïense Vrijheidsbeweging door middel van een tijdbom vermoord op de Coolsingel. Niet alleen de politie nam het onderzoek naar deze tot de verbeelding sprekende moord ter hand: kort na de aanslag, in juni, kondigde het medium Fred. Marion een voorstelling aan in de Grote Schouwburg, waarbij hij volgens eigen zeggen nieuwe aanwijzingen betreffende de zaak uit de doeken zou doen.

Onder de aanwezige genodigden was ook commissaris Roszbach, die de leiding had over het onderzoek. Roszbach had, op verzoek van Marion, twaalf in uiterlijk gelijke pakketjes geprepareerd, met daarin voorwerpen die verband hielden met de zaak, waaronder een bomscherf, een foto van het slachtoffer en een bebloed kaartje van het hotel waar Konovalec logeerde. Na de straling van de pakjes te hebben bestudeerd, kwam Marion tot de conclusie dat er twee daders moesten zijn, waarvan een met een hondengelaat. De dader zou zijn gevlucht in oostelijke richting.

De conclusies van de parapsycholoog hielpen de politie totaal niet verder. Op de vraag waarom de politie dan toch was ingegaan op de uitnodiging voor deze vertoning, antwoordde Roszbach dat de dag na de aanslag al een uitnodiging van Marion was binnengekomen. Net als de talloze hulpaanbiedingen van ‘waarzeggers, koffiedikkijkers en kijksters en kaartleggers’, was deze in eerste instantie terzijde geschoven. Toen het onderzoek echter op een dood spoor kwam, ging Roszbach alsnog op een nieuwe uitnodiging van Marion in, omdat er toch niets meer te verliezen viel. Veel te winnen viel er echter ook niet, zo bleek. Roszbach meldde dat de politie Marion nooit meer zou raadplegen – hij had politie en justitie niets te bieden.

Toen hoofdcommissaris Einthoven in 1940 Rotterdam verliet, werd Roszbach tijdelijk waarnemend hoofdcommissaris, om in 1943 luitenant-kolonel te worden bij de Staatspolitie. De vertrekkende hoofdcommissaris Einthoven zag in Roszbach een logische opvolger. Deze laatste had zich regelmatig negatief uitgelaten over de Duitsers, maar na zijn aanstelling als waarnemend hoofdcommissaris op 1 augustus 1940 onderging hij een geleidelijke metamorfose. Door zijn contacten met mensen van de NSB begon hij deze organisatie te zien als een brenger van gewenste veranderingen in Nederland. In oktober 1941 meldde hij zich aan als lid van de NSB. De meeste van zijn (hoofd)inspecteurs steunden hem echter niet, en na een half jaar kwam Roszbach tot de conclusie dat de NSB toch geen vernieuwing bracht, dus leverde hij zijn lidmaatschap weer in.

Zijn beleid als hoofdcommissaris kenmerkte zich door militarisering van de Rotterdamse politie. In april 1941 zei hij daarover: ‘Men zal in onze stad binnenkort niet meer zien, dat een verkeersagent, die zijn collega komt aflossen, eerst eens gemoedelijk zijn jas over een hekje hangt, een praatje begint en dan zijn taak overneemt. Dat gemoedelijke, oude, veldwachterachtige zal moeten verdwijnen.’

Duitsland diende bij die cultuuromslag als voorbeeld. Net als daar zouden in Nederland agenten meteen boetes moeten kunnen uitschrijven en innen, maar tegelijk moest de politie ook op de hoogte zijn van de noden van het volk. ‘Het moet worden zooals in Duitschland: de politie zorgt niet alleen voor orde en tucht, maar het publiek moet ook een beroep op de politie kunnen doen,’ aldus Roszbach.

In november 1941 kondigde Roszbach een verdere militarisering aan van de Rotterdamse politie. In overleg met de Duitse overheid was besloten dat leden van de WA, de paramilitaire afdeling van de NSB, de politie zouden gaan ondersteunen bij bijzondere omstandigheden, zoals bombardementen en grote branden. Roszbach benadrukte wel dat het hier geen politieke beslissing betrof, en dat de WA’ers onder leiding stonden van de politie.

Roszbach hield zich tijdens zijn bewind echter ook bezig met meer praktische zaken. Toen in januari 1942 zo’n 120 Rotterdamse agenten het A-examen reddend zwemmen aflegden, uitte hij de wens dat een speciaal politiediploma reddend zwemmen, met bijbehorend insigne, zou worden ingesteld. Die wens ging enkele maanden later in vervulling, toen de eerder genoemde agenten – voornamelijk leden van de mobiele brigade – het examen van de uitgebreidere zwemcursus volbrachten. Roszbach kreeg op 1 juni 1943 eervol ontslag.

In 1946 moest Roszbach voor de rechter verschijnen, om zich te verantwoorden voor zijn handelen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tegen hem werd tien jaar gevangenisstraf geëist. Roszbachs arts getuigde dat de waarnemend hoofdcommissaris het zeer moeilijk had gehad met de hele situatie. Hij leed aan zenuwaanvallen en was soms zo overstuur dat hij het bewustzijn verloor.

Advocaat-fiscaal mr. Donker kwam echter tot de conclusie dat Roszbach wel degelijk veel fout had gedaan, en wanneer hij met die fouten werd geconfronteerd, trachtte hij die slechts te vergoelijken. Zijn eigen advocaat kwam zelfs tot de conclusie dat hij eigenlijk niet geschikt was als politieman, omdat hij als mens te beschouwend zou zijn geweest. Uiteindelijk werd de ex-commissaris eind april 1946 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.

Jan Jacob Mekes

Belangrijkste bronnen:

  • ‘De politie wordt gereorganiseerd’, Rotterdamsch Nieuwsblad, 30 april 1941.
  • Meershoek, Guus, De geschiedenis van de Nederlandse politie: De Gemeentepolitie in een veranderende samenleving (Amsterdam 2007).
  • Riet, Frank van, Handhaven onder de nieuwe orde: De politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog (Zaltbommel 2008).
  • ‘Rotterdam: De politie en de W.A.’, Rotterdamsch Nieuwsblad, 1 november 1941.

Bron illustratie: Historische Collectie Politie Eenheid Rotterdam