Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Jacob Eduard Feenstra 1888 - 1946

​Jacob Feenstra zag het levenslicht op 18 november 1888 in Medan in het voormalig Nederlands-Indië. Hij was de zoon van de planter Pieter Feenstra die overleed toen Jacob amper vijf maanden was. Het gezin was Nederlands Hervormd maar op latere leeftijd zou Feenstra naar de doopsgezinde kerk overgaan. Hij genoot een deel van zijn opleiding in Nederland waar hij in juli 1912 de Koninklijke Militaire Academie met succes doorliep. Zijn beoordelingen als officier bij de cavalerie waren vrijwel zonder uitzondering zeer positief te noemen. Hij stond bekend als zeer betrouwbaar, beschaafd, bescheiden en had goede omgangsvormen. In het jargon van die dagen: een streng maar humaan officier. Hij trouwde met de eveneens in NOI geboren Betsij Lach de Bere, uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren.

Over de activiteiten van Feenstra in de meidagen van 1940 is niets bekend. Vast staat dat hij na de capitulatie en nog voor het feitelijk ontbinden van de Nederlandse strijdkrachten, in juli 1940, ontslag nam. Direct na zijn ontslag tekende hij voor een hoge functie bij de Weerafdeling (WA) van de Nederlandse Nationaalsocialistische Beweging (NSB) in Den Haag. Dit tot verbazing van velen die dit niet achter hem hadden gezocht. Kort na de inval werd echter duidelijk dat Feenstra al vanaf 1922, vanwege bezuinigingen op de krijgsmacht, sympathieën voor het fascisme had. Dat bleek uit een brief die hij aan NSB-leider Mussert schreef naar aanleiding van de Nederlandse nederlaag. Hij concludeerde toen dat: de verdediging geheel tegen Duitsland was gericht, de hogere staven onderbezet waren en daarom het werk niet aankonden en tot slot de cultuur van kwaadsprekerij en het gebrek aan karakter bij de officieren. Over de Nederlandse soldaat had hij niets dan lof.

Met zijn aantreden als 'Heerbanleider' in Den Haag werden de ware politieke standpunten van Feenstra plotsklaps meer dan duidelijk. Hij verklaarde een fervent voorstander te zijn van 'de nieuwe tijd' en meende dat iedereen die dat in de weg stond aan de kant diende te worden gezet, desnoods met geweld. Zijn pathetisch devies voor de WA was 'overwinnen of sterven'. Op 7 september 1940, een kleine maand vóór zijn aantreden als Heerbanleider, was de WA-man Peter Ton omgekomen in een gevecht met Haagse politiemannen.  Eén Haagse politieman kreeg de schuld van het lossen van het dodelijk schot terwijl niet eenduidig kon worden vastgesteld wie nu precies de schutter was geweest. Voor Feenstra was dit geen aanleiding om de agressie van de WA terug te schroeven. Maanden van onrust volgden totdat hij eind 1941 verklaarde dat de 'rust' in de hofstad door zijn toedoen en het ferme optreden van de WA was hersteld. Voor het gemak vermeldde hij niet dat veel WA'ers zich vrijwillig hadden opgegeven voor de strijd tegen de Sovjet-Unie die op 22 juni van dat jaar was begonnen.

Op 15 mei 1942 waren alle officieren van de voormalige Nederlandse krijgsmacht verplicht zich te melden voor een zogenaamde controle. Het bleek een valstrik te zijn, vrijwel alle officieren die niet bekend stonden als aanhangers van de nazi's werden in krijgsgevangenschap afgevoerd. Uiteraard hoefde Feenstra niet naar Duitsland. Sterker nog, hij werd aangewezen, het commando over te nemen over het Marechausseegewest Arnhem. Datzelfde gebeurde met andere commando's die vanaf die tijd geleid werden door collaborateurs. Al op 18 mei 1942 hield hij een vlammende rede waarin hij zijn nieuwe ondergeschikten dreigde met draconische maatregelen indien zij zich schuldig maakten aan zelfs de kleinste vergrijpen. De toon was hiermee gezet en de toekomst leek niets goeds in petto te hebben voor marechaussees die niets van de bezetter en de NSB moesten hebben.  

In een toespraak die Feenstra met Kerstmis 1942 hield, werd dit beeld nog eens bevestigd. Hij  stelde toen: 'Wendt uw gelaat naar het oosten en het Europa dat komen gaat (…) Niet als overwonnen volk zal Nederland  behandeld worden, doch als gelijkgerechtigde natie beoordeeld naar de offers die het voor het nieuwe Europa brengen zal". Voor de meeste marechaussees waren deze woorden het reinste landverraad. Het gevolg was dan ook dat er aan het adres van de gewestcommandant tal van anonieme bedreigingen binnenkwamen. Zo ook dienstenveloppen met daarin een getekende galg en de mededeling dat hem dit lot na de bevrijding van Nederland deel zou zijn. Deze anonieme dreigementen temperden het fanatisme van Feenstra niet, integendeel. Het werd hem duidelijk dat hij actief aan de gang moest om zijn gewest van onwillige marechaussees te zuiveren. Het interesseerde hem niet welke verschrikkelijke gevolgen dit voor de individuele marechaussee kon hebben.  

Het laatste bracht Feenstra in de praktijk door permanent op pad te zijn. Zo reed hij op een dag op de Veluwe rond en zag een jongeman op een fiets. De man werd op brute wijze staande gehouden en gevraagd waarom hij niet in Duitsland was om te werken. Verder leek zijn identificatiebewijs dubieus. De arrestant werd meegenomen naar de dichtstbijzijnde brigade waar ook de brigadecommandant van de Marechaussee aanwezig was. Feenstra begon tegen hem te tieren en stelde dat hij maar een minuut in het dorp hoefde te zijn en al een onderduiker had opgepakt. Hij verweet de onderofficier plichtsverzaking en dreigde met gevangenis, concentratiekamp en zelfs het vuurpeloton. Dat deze bedreigingen niet loos waren zouden een aanzienlijk aantal marechaussees aan den lijve ervaren. Ruim twintig van zijn ondergeschikten belandden in gevangenschap of voor het vuurpeloton. En dan waren er nog de onderduikers van joodse en niet-joodse komaf en het verzet. Op hen maakte de luitenant-kolonel met niet aflatend energie jacht. Een marechaussee die een verzetsman doodschoot feliciteerde hij met deze eerste 'eendvogel' en sprak de hoop uit dat er meer zouden volgen.

Hoewel hijzelf het masker van totale striktheid en onkreukbaarheid probeerde op te houden, wisten de marechaussees wel beter. Zij betrapten hem zelfs bij het verdonkeremanen van voedsel ten eigen bate. Op 'Dolle Dinsdag' , 5 september 1944, leek de Duitse ineenstorting in Nederland nabij en was Feenstra in geen velden of wegen te bekennen, hij leek de benen te hebben genomen. Dit tot genoegen van zijn ondergeschikten die ietwat voorbarig een portret van Koningin Wilhelmina aan de muur hingen. Pas negen maanden later zou Feenstra worden aangehouden om te worden berecht in het kader van de Bijzondere Rechtspleging.

Na de oorlog werd tijdens zijn rechtszittingen al snel duidelijk dat Feenstra zich volledig aan de zaak van de Duitse bezetter gecommitteerd had. Hij was echter nooit zover gegaan dat hij lid werd van de Germaanse SS. Die organisatie beschouwde hij als een gevaar voor Nederland omdat die een annexatie van ons land in een Groot-Germaans Rijk voorstond. Toch had zijn handelen zoveel Nederlanders het leven gekost dat een doodvonnis onvermijdelijk was. Uiteindelijk werd het dit ook en op 26 augustus 1946 werd hij op de schietbaan bij de Zinkelenberg te Arnhem geëxecuteerd.   

Jos Smeets

Bronnen:

  • M. Nuus en J. Wezemer, De Marechaussee gedurende de Tweede Wereldoorlog. Een casestudy naar het optreden en de invloed van de gewestelijk commandant Arnhem, luitenant-kolonel J.E. Feenstra, ongepubliceerde scriptie Koninklijke Militaire academie, Breda 2004.
  • Nationaal Archief 's-Gravenhage, Justitie 2.09.09, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging dossier 65250/B.
  • Korpsblad gemeentepolitie Arnhem, 2/91 april 1991.