Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Petrus Piet Frima 1892 - 1969

​Directeur Modelpolitievakschool  (1923-1942)
Directeur Rijks Instituut voor de Opleiding van Hogere Politieambtenaren (1947-1957).

Gehuwd in 1915 in Groningen maar in juli 1934 gescheiden. Kort daarna hertrouwd met G. Nijhoff. Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren.

Piet Frima is, de zoon van een welgestelde Groningse advocaat.  Hij voelt zich al in zijn jonge jaren aangetrokken tot het politievak, maar om zijn ouders te plezieren kiest hij toch voor een universitaire studie: scheikunde aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Door de mobilisatie van 1914-1918 loopt hij een forse studievertraging op, wanneer hij als dienstplichtige bij de Landstorm vier jaar lang in Den Haag in garnizoen ligt. Daar komt zijn belangstelling voor het politievak weer boven drijven. Hij is een frequent bezoeker van de Koninklijke Bibliotheek waar hij zich verdiept in internationale criminologische literatuur. Na de Eerste Wereldoorlog pakt hij zijn studie in Utrecht weer op, maar door zijn lange afwezigheid is hij nu een van de oudste studenten, iets wat hem slecht bevalt. Hij besluit van studie te veranderen en gaat rechten studeren. In negen maanden haalt hij zijn kandidaatsexamen en enkele jaren later studeert hij af. Hij spreekt vloeiend Frans en Deens.

Politieloopbaan
Door zijn rechtenstudie neemt Frima's belangstelling voor het politievak weer toe. Bovendien komt hij als rechtenstudent in contact met de Utrechtse commissaris van gemeentepolitie F. van 't Sant en krijgt hij in 1919 een aanstelling als onbezoldigd rijksveldwachter/inspecteur van politie. Dit gebeurt met de bijzondere toestemming van het ministerie van Justitie. Een dergelijke toestemming is tot dan toe nog nooit verleend. In de volgende jaren wordt hij tevens benoemd tot plaatsvervangend kantonrechter en treedt hij op als gerechtelijk deskundige.

Frima staat dan al bekend vanwege zijn grote werklust, wat is af te lezen aan zijn productiviteit. Als onbezoldigd politieman levert hij soms vijfhonderd processen-verbaal per jaar af. Hij schrijft voor de NRC aan het begin van de jaren twintig  het feuilleton 'Criminologische schetsen'. In het Algemeen Nederlandsch Politie Weekblad publiceert hij een aantal opstellen over hang- en sluitwerk, een onderwerp dat al sinds zijn jeugd zijn aandacht heeft. Op dit terrein  ontwikkelt hij zich  tot een expert. Hij vindt namelijk dat een misdaadbestrijder zich niet alleen moet verdiepen in de psychologie maar ook in de methoden en technieken van de crimineel. Daarom is het belangrijk te weten hoe inbrekers/dieven bij hun buit kunnen komen. Bij inbraken en brandkastkraken wordt Frima herhaaldelijk opgeroepen als getuige/deskundige. Ook treedt hij op als adviseur van de slotenfabrikant Lips.

Zijn contacten in de politiewereld brengen Frima ook in contact met de Commissie van Vakonderwijs van de Algemene Nederlandsche Politiebond. De bond maakt zich sterk voor goed politieonderwijs, dat tot dan toe grotendeels in particuliere handen is. Bij wijze van experiment heeft de bond in 1919 de Model Politievakschool in Hilversum gesticht met een eigen agentenopleiding. Wanneer het bondsbestuur 1923 besluit om een 'beroepsdirecteur' dat wil zeggen een full time bezoldigde directeur aan te stellen, klopt zij bij Frima aan, die de uitnodiging aanvaardt. Hij neemt zijn intrek in een villa aan de Graaf Florislaan in Hilversum, naast het schoolpand. Frima maakt van de school een gerenommeerd instituut. Hij past het leerplan aan waarbij hij veel aandacht geeft aan praktijkvakken. In plaats van wetten uit het hoofd te leren, zoals tot dan toe gebruikelijk is, moeten zijn leerlingen leren hoe deze te interpreteren en toe te passen. Een belangrijk onderdeel is de praktische speurkunst ofwel de opsporingsleer,  waarvoor hij de politiedeskundige Van Ledden Hulsebosch bereid vindt als gastdocent op te treden.

Frima houdt de nationale en internationale ontwikkelingen in het politievak nauwlettend in de gaten en zorgt er voor dat de school bijblijft met de nieuwste methoden en technieken. Op de zolder van de school richt hij een klein museum in, waarin onder meer tal van corpora delicti uit vroegere rechtszaken worden getoond. Deze dienen als voorbeeld bij de behandelde lesstof. Als eerste probeert hij ook stageplaatsen te regelen voor zijn studenten, maar dit blijkt voor die tijd nog te hoog gegrepen. Het blijft bij enkele dagen meelopen met een agent van de gemeentepolitie Hilversum.

Frima loodst de school door de moeilijke periode van de crisis van de jaren dertig heen, wanneer de financiële bronnen van de school deels droogvallen. Dat doet hij ook in de beginperiode van de Duitse Bezetting, wanneer de school, als gevolg van de uitbreiding van de Nederlandse politie, een verkorte opleiding voor meer dan 500 nieuwe rijksveldwachters moet verzorgen. Frima is plaatsvervangend directeur van deze opleiding. Dit is tevens de laatste opleiding die de Modelpolitievakschool zal verzorgen, want in het nieuwe, op Duitse leest geschoeide, politieonderwijs speelt de school geen rol meer en wordt in 1942 opgeheven. Frima krijgt vanwege zijn weinig Duitsgezinde opvattingen ontslag. Hij trekt zich terug en heeft gedurende de rest van de bezettingsperiode geen bemoeienis meer met het politieonderwijs. Hij blijft wel lesgeven aan opsporingsambtenaren van het Rijkskolenbureau en werkt nog enige tijd als kantonrechter. Wanneer hij moet samenwerken met NSB-rechters neemt hij ook hier ontslag.

Na de oorlog keert hij terug op het politiële toneel.  Eerst als leidinggevende bij de Politieke Opsporingsdienst. In 1946 wordt hij benadert door de Inspecteur van het politieonderwijs A. van Zoelen met het verzoek om directeur te worden  van het nieuw op te richten Rijks Instituut voor de Opleiding voor Hogere Politie Ambtenaren (RIOHPA). Frima stemt onmiddellijk  in. Even dreigt hij nog het slachtoffer te worden van de rivaliteit tussen beide politiedepartementen: Binnenlandse Zaken en Justitie.  Binnenlandse Zaken is namelijk niet bij de keuze van Frima betrokken geweest en wil de benoeming tegenhouden. Door een interventie van minister-president Beel wordt de benoeming toch doorgezet. Gedurende tien jaar bouwt Frima het RIOHPA uit tot een instituut van naam en faam. Bij het behalen van de pensioengerechtigde leeftijd, in 1957, neemt hij afscheid van het instituut. Bij zijn afscheid wordt hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Hij overlijdt op 26 januari 1969 in zijn woonplaats Hilversum. 

Ronald van der Wal

Literatuur:
R. van der Wal, Geschiedenis van de Nederlandse politie. De vakorganisatie en het beroepsonderwijs, Amsterdam, Boom, 2007.

Petrus Frima