Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Cornelis Cardinaal 1819 - 1893

Cornelis Cardinaal (advocaat te Almelo, commissaris en hoofdcommissaris van politie te Groningen en Rotterdam) werd op 23 juni 1819 geboren te Groningen als zoon van Jacob Cardinaal (koopman, zeepzieder) en Johanna Hesselink. Op 3 november 1846 trouwde hij met Victoire Magdelaine Moriset (1819-1899), met wie hij vier zoons kreeg.

Cornelis Cardinaal werd in 1819 geboren in Groningen. Hij groeide op in die stad, en ging er ook studeren aan de Hogeschool: rechten. In 1844 promoveerde hij tot doctor in het Romeins en hedendaags recht, waarna hij zich in Almelo als advocaat vestigde. In 1846 keerde hij echter alweer terug naar zijn geboortestad Groningen, waar hij op 10 februari van dat jaar werd benoemd tot commissaris van politie, een functie die destijds werd gecombineerd met die van ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongerecht.

Het politiecommissariaat in Groningen bleek geen gemakkelijke functie: in 1848 (dat als ‘revolutiejaar’ de geschiedenis zou ingaan vanwege de vele opstanden in Europa) kreeg Cardinaal te maken met een oproer waarbij twintig mensen het leven lieten. Onder zijn leiding werd dit oproer de kop ingedrukt.

Cardinaals daadkrachtige optreden viel kennelijk ook buiten de grenzen van zijn geboortestad op, want op 18 september 1853 werd hij als commissaris van politie aangesteld in Rotterdam, waar hij de leiding kreeg over het 1e politiekwartier. Als zodanig maakte Cardinaal in 1854 de brand in Museum Boymans, destijds gevestigd in het Schielandshuis, van zeer nabij mee. Hij slaagde er persoonlijk in een aantal kunstwerken uit de vlammenzee te redden – bij die actie raakte hij zelfs gewond door neervallende stukken brandend hout.

In september 1866 werd de toenmalige hoofdcommissaris van de Rotterdamse politie, Janssens, eervol ontslagen en opgevolgd door Cardinaal. Die kon meteen aan de bak: het gemeentelijke politiekorps stond op het punt een grote reorganisatie te ondergaan, die Cardinaal in goede banen moest leiden. Het plan voor die reorganisatie had hij in mei 1866, als waarnemend hoofdcommissaris voor de zieke Janssens, zelf opgesteld.

Cardinaal pakte meteen het gebrek aan discipline bij de Rotterdamse agenten aan. Hij vaardigde een instructie uit waarin hij hen onder meer op het hart drukte zich niet meer schuldig te maken aan ‘bespotting en zoogenaamde aardigheden’ – de politieagenten moesten serieus worden genomen, en mochten om die reden ook niet roken of pruimen, of onnodig blijven staan praten.

Dat er serieus werk gemaakt moest worden van de verhouding tussen politie en publiek, bleek eens te meer toen in oktober 1868 het zogenoemde De Vletter-oproer uitbrak in Rotterdam. Ondanks Cardinaals bezweringspogingen liep het in de avond en nacht van zaterdag 31 oktober helemaal mis. Alle agenten moesten zich verzamelen op de vier bureaus in de stad, om ongeregeldheden te voorkomen, maar daardoor werden de bureaus juist een doelwit voor de opstandige menigte. Demonstranten waren er zelfs in geslaagd de deur van het bureau Kaasmarkt, waar Cardinaal zich bevond, te forceren. Hij en zijn agenten vluchtten naar zolder, vanwaar zij de menigte met dakpannen en flessen bekogelden. Uiteindelijk konden de agenten onder leiding van Cardinaal de bezetters, die brand hadden gesticht in de benedenverdieping van het bureau en in het naastgelegen stadhuis, met getrokken sabel uit het bureau verjagen.

Na de ongeregeldheden trachtte Cardinaal de verstoorde verhouding tussen politie en burgerij te herstellen. Op 17 november schreef hij in de Nieuwe Rotterdamsche Courant onder meer dat de burgers ervan op aan moesten kunnen dat agenten die hun boekje te buiten gingen, gestraft zouden worden – hij vroeg de burgers om enig slecht gedrag door agenten uit het verleden te vergeven en vergeten, en beloofde voor de toekomst verbetering. Hij besloot zijn betoog met de zalvende woorden: ‘Slaan de burgerij en de politie de handen ineen, dàn alleen kan het goede bewerkt worden; staan ze als twee magten tegenover elkander, dan is het voor beiden noodlottig, en de maatschappij zal er onder lijden.’

Meer moeite kostte Cardinaal de omgang met zijn eigen commissarissen. In 1875 had de burgemeester hem gevraagd de vervuiling op straat en de chaos in het verkeer aan te pakken, die mede waren veroorzaakt door de grote toestroom van jonge Brabanders die werk zochten in de havenstad. Cardinaal vroeg zijn commissarissen zich meer bezig te houden met de veiligheid in de stad, maar die hadden het naar eigen zeggen te druk met justitiële werkzaamheden. Hij stelde daarop voor aan iedere commissaris een inspecteur toe te voegen die zich met veiligheid zou gaan bemoeien, maar de commissarissen hielden liever zelf de touwtjes in handen – zij trokken zich weinig aan van hun chef.

Dat Cardinaal wel geliefd was bij de rest van zijn personeel, bleek bij zijn 25-jarige jubileum in 1891, toen het personeel hem verschillende cadeaus overhandigde, waaronder een fauteuil en een zilveren inktstel en rookstel. Eerder dat jaar had hij van de Duitser keizer al een onderscheiding ontvangen: de Orde van de Rode Adelaar 3e klasse.

Op 1 januari 1893 kreeg de toen 73-jarige Cardinaal eervol ontslag – de gemeenteraad kende hem een pensioen toe van 2715 gulden per jaar, en bij zijn afscheid werd hij benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw. Niet lang daarna, op 28 april 1893, overleed hij in Tilburg.

Jan Jacob Mekes

Belangrijkste bronnen:

  • Hazewinkel, H.C., ‘Rondom het De Vletter-oproer’, in H.C. Hazewinkel (red.), Rotterdamsch jaarboekje 1946 (Rotterdam 1947).
  • Jong, H. de, Beknopt overzicht van de geschiedenis der Rotterdamse politie 1340-1952 (Rotterdam 2001).
  • Manneke, Nelleke, Uit oogpunt van policie: Zorg en repressie in Rotterdam tussen 1870 en 1914  (Arnhem 1993).
  • Meershoek, Guus, De geschiedenis van de Nederlandse politie: De Gemeentepolitie in een veranderende samenleving (Amsterdam 2007).
  • Stadsarchief Rotterdam. Toegangsnummer 33.01. Inventarisnummer 409: Stukken betreffende de hoofdcommissaris van politie mr. C. Cardinaal, 1884-1893.

Bron illustratie: Historische Collectie Politie Eenheid Rotterdam

Foto Cornelis Cardinaal