Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Ap(pie) Weekenstroo 1920 - 1995

Albert Joan Weekenstroo werd op 31 augustus 1920, als tweede kind van Henricus Jacobus Weekenstroo en Margaretha Kok, in ‘s- Hertogenbosch geboren. Zijn vader was paardenarts bij de Militaire Veterinaire Dienst van het Koninklijke Nederlandsche Leger. Zijn moeder kwam uit een familie waarin het paard centraal stond (maneges, stalhouderijen, hoge school dressuur). Weekenstroo groeide op in de militaire paardenwereld. Al tijdens zijn middelbare schooltijd sprak hij zich uit voor een loopbaan als officier bij het bereden wapen van de Koninklijke Marechaussee en als directeur van een marechausseemuseum. Beide wensen kwamen uit. Weekenstroo was getrouwd met Leonora Gerarda van Houweninge. Zij kregen een zoon.

Op 23 oktober 1939 tijdens de algemene mobilisatie, werd hij als dienstplichtige ingelijfd bij het regiment Jagers, maar onmiddellijk weer met studieverlof naar huis gestuurd om zijn HBS af te maken. Op 8 juli 1940 kreeg hij zijn getuigschrift HBS-A, maar een officiersopleiding zat er niet meer in. Officieren van de Koninklijke Marechaussee kwamen voort uit de bereden korpsen van de landmacht. Het Nederlandse leger werd echter door de bezetter ontbonden, de officiersopleiding stopgezet en de Marechaussee onder het Ministerie van Justitie geplaatst. In de zomer van 1940 maakte de Inspecteur van de Marechaussee zich zorgen over een verwacht tekort aan jonge marechausseeofficieren. Hij besloot een aantal betrouwbare jonge mannen (uit de kennissenkring van de officieren van de Marechaussee) een, voor het Wapen, unieke politieofficiersopleiding te laten volgen aan het Depot van de Marechaussee te Apeldoorn. De vader van Weekenstroo werkte toen als chef van de Veterinaire Dienst bij de Inspectie van de Marechaussee met als gevolg dat zijn zoon, samen met nog dertien cadetten, eind 1940 aan deze opleiding begon. Hen werd vertrouwelijk medegedeeld dat benoeming tot officier pas kon plaatsvinden na de bevrijding. Deze opleiding aan de School Opleiding Officieren Marechaussee (SOOM) werd op 21 oktober 1941 abrupt door de bezetter opgeheven. De cadetten hadden geweigerd om een opleiding in Schalkhaar bij het Politie Opleidingsbataljon te volgen. Ze werden tewerkgesteld bij de marechausseebrigades. Weekenstroo diende bij de verkeersbrigades ’s-Gravenhage en Rotterdam en de rivierbrigade Vlaardingen. Toen in mei 1942 de beroepsofficieren in krijgsgevangenschap werden gevoerd namen de cadetten ontslag, doken onder of gingen naar het verzet. Weekenstroo kreeg op 1oktober 1942 ontslag en solliciteerde bij verschillende gemeentelijke politiekorpsen, maar werd door de bezetter telkens afgewezen. Hij kreeg werk bij het Rijksbureau voor Voedselvoorziening en het Rijksbureau voor Keramische Producten. In dezelfde periode was hij koerier voor het verzet.

Op 21 november 1944 werd hij voor de ‘Arbeitseinsatz’ opgepakt, maar wist met een list dezelfde dag ontheffing te verkrijgen. Op 6 mei 1945 werd hij aangesteld als ambtenaar van politie in vaste dienst bij het Ministerie van Justitie en tewerkgesteld bij de Inspecteur der Algemeene Nederlandsche Politie te ’s-Gravenhage. Op 28 november 1945 ging hij, als tweede luitenant, over naar de Koninklijke Marechaussee. Samen met nog 5 voormalige cadetten van de SOOM, werd hij op 24 juli 1946 beëdigd als officier. Weekenstroo vervulde daarna functies als wervingsofficier en bij de opleidingen bij het Depot op de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Vanaf 1956 volgde hij de Hogere Juridische Vorming aan de Universiteit van Amsterdam, gevolgd in 1958 door het commando over het district Twente. Vanaf eind 1964 was hij respectievelijk hoofd grensveiligheidsdienst, hoofd grensbewaking en hoofd bijzondere criminele onderzoeken bij de Staf in Den Haag. Onder zijn leiding groeide de recherche van het Wapen uit tot het expertisecentrum voor wapens. Hiermee legde hij de basis voor de latere professionalisering van de recherche bij de Koninklijke Marechaussee.

Eind 1971 werd hij door de commandant van de Koninklijke Marechaussee als legerkorps marechaussee-officier bij de staf van het 1e Legerkorps in Apeldoorn geplaatst, met de opdracht om de rest van zijn werktijd te besteden aan de opbouw van het Marechausseemuseum in Buren. Op 1 september 1975 werd hij eervol ontslagen uit de militaire dienst.

Najaar 1940 kwam hij in contact met kolonel der marechaussee b.d. Van Houten, de oprichter van het marechausseemuseum en toen directeur van het Legermuseum. Weekenstroo kreeg van hem les in de geschiedenis van het Wapen en hoe je een museum moest exploiteren. Onder leiding van Van Houten bouwden ze samen in 1946 in Leiden het Marechausseemuseum weer op. In zijn verdere leven was Weekenstroo nauw betrokken bij het wel en wee van het museum. Met name toen Van Houten in 1953 was overleden en het museum in 1955 naar Rotterdam verhuisde. Toen medio zestiger jaren meer geld beschikbaar kwam voor het museum en de mogelijkheid opdook om elders een groot museumgebouw te verwerven,vervulde hij een centrale rol bij de ontwikkelingen van de plannen hiervoor, het vergroten en restaureren van de collectie en het vastleggen van de geschiedenis van het Wapen. Vanaf die tijd was hij de expert op het gebied van de historie van de Koninklijke Marechaussee. Vanaf 1972 werd onder zijn leiding intensief door grote aantallen vrijwilligers gewerkt aan de renovatie en inrichting van het Koninklijke Weeshuis in Buren. Op 10 april 1974 ging het museum open. In 1979 was het hele gebouw ingericht en had het museum ruime landelijke bekendheid gekregen. De collectie omvatte de geschiedenis van de Koninklijke Marechaussee, het Korps Politietroepen, het Korps Rijksveldwacht en in de marge de gemeentepolitie en het Korps Rijkspolitie. Het was een breed georiënteerd politiemuseum geworden. Op 1 mei 1986 beëindigde hij zijn functie van directeur-conservator.

Volgens eigen zeggen was zijn hobby zijn werk. Als marechausseeofficier voelde hij zich vooral een politieofficier. Dit in tegenstelling tot veel collega’s die via de Koninklijke Landmacht waren ingestroomd. Hij begreep daarom zijn onderofficieren heel goed, die rechtstreeks uit de burgermaatschappij geworven waren voor een politiebaan bij de Koninklijke Marechaussee. Hij wordt bij zijn medewerkers, ook in de museumwereld, nog steeds herinnerd als een fijne baas om voor te werken: duidelijk, goed vakman en veel persoonlijke aandacht. Hij overleed op 22 september 1995.

D. Weekenstroo

Bron:
Archief Weekenstroo