Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Adriaan Hendrik Sirks 1879 - 1941

Adriaan Hendrik Sirks (leraar scheepsbouw bij de marine, waterschout en hoofdcommissaris van politie te Rotterdam, assessor Opiumcommissie Volkenbond) werd op 28 juni 1879 geboren te Rotterdam als zoon van Arnoldus Sirks en Susanna Houwens. Op 14 oktober 1904 trouwde hij met zijn nicht Cornelia Geertruida Sirks, met wie hij één zoon en twee dochters kreeg.

Adriaan Hendrik Sirks doorliep na zijn hbs-opleiding het Koninklijk Instituut voor de Marine te Willemsoord, waar hij in 1895 adelborst werd en in 1899 afzwaaide als adelborst 1e klasse. Daarna ging hij met de H.M. Nautilus op reis naar de Canarische Eilanden en de Azoren, en in 1902 werd hij luitenant ter zee tweede klasse. In 1901 vertrok hij aan boord van het pantserdekschip Noord-Brabant naar Nederlands-Indië, waar hij tussen 1902 en 1904 diende bij de hydrografische dienst, waarna hij in 1904 tot officier van politie werd benoemd en in die hoedanigheid als leraar scheepsbouw werkte aan de machinistenschool van de marine in Hellevoetsluis. Vervolgens, in 1907, ging hij in Rotterdam aan de slag als adjunct-havenmeester.

Op 23 maart 1914 werd Sirks benoemd tot hoofdcommissaris van de Rotterdamse politie, een functie die hij vanaf 1 mei zou gaan bekleden. Dat de keuze uit de vele honderden sollicitanten op hem viel, was een verrassing, maar het Rotterdamsch Nieuwsblad was enthousiast en verwachtte veel van de jonge Sirks. Hij kon in elk geval meteen aan de bak, want de mobilisatie in verband met de Eerste Wereldoorlog zorgde voor tekorten bij de Rotterdamse politie, die Sirks opving door een korps vrijwillige politie op te richten.

Een ander probleem waar Sirks tijdens de Eerste Wereldoorlog mee te maken kreeg, was de grote stroom Belgische vluchtelingen, wat de hoofdcommissaris vooral gedurende de eerste maanden van de oorlog veel werk opleverde. Honderden familieleden van Belgische vluchtelingen stuurden hem brieven met verzoeken om inlichtingen, die hij allemaal persoonlijk behandelde. Ter beloning van zijn inspanningen werd Sirks op 23 februari 1923 benoemd tot officier in de Belgische Kroonorde.

Op 30 maart 1920 ondervond hoofdcommissaris Sirks aan den lijve de groei van het verkeerspro-bleem in de stad. Hij fietste die dag over de Oostzeedijk, toen hij een vrachtwagen aan zag komen. Wat hij niet had gezien, was dat aan die vrachtwagen een personenauto was vastgekoppeld, die losschoot, over de weg slingerde en tegen het rijwiel van Sirks botste. De korpschef werd van zijn fiets geslingerd en raakte gewond aan zijn been – hij liep onder meer een gecompliceerde enkelfractuur op. Uiteindelijk kon hij pas na drieënhalve maand uit het ziekenhuis worden ontslagen. Na deze aanrijding ging Sirks zich een stuk nadrukkelijker bezighouden met verkeersbeleid. Zo richtte hij in Rotterdam een motorbrigade op, en in 1921 organiseerde hij een fotowedstrijd in het kader waarvan burgers foto’s konden insturen van verkeerszonden. Daarnaast gaf hij persoonlijk voorlichting over verkeersveiligheid middels bijeenkomsten op scholen, en door biljetten te laten ophangen in de stad.

In de jaren ’20 moest er in Nederland worden bezuinigd – ook bij de politie. In 1923 stelde Sirks daarom een bezuinigingsplan op voor de Rotterdamse gemeentepolitie. De door hem doorgevoerde bezuinigingen stuitten echter op verzet bij de politievakorganisaties. Sirks beschuldigde de bonden ervan zich niet welwillend genoeg op te stellen, en in de loop van de jaren 1920 verslechterde de verhouding tussen Sirks en de bonden verder, totdat deze in 1928 een absoluut dieptepunt bereikte. De voorzitter en secretaris van de Algemene Bond van Politiepersoneel vertrokken na tussenkomst van burgemeester Wytema. Het gemeentebestuur zou altijd achter Sirks blijven staan – de hoofdcommissaris viel niets te verwijten, hij voerde per slot van rekening alleen de wensen van de overheid uit met zijn bezuiniging.

Internationale samenwerking was een van Sirks’ speerpunten. Op een internationaal politiecongres in 1923 werd een voorstel van Sirks aangenomen, om politie over de grens voortaan direct hulp te verlenen, zonder diplomatieke of consulaire tussenkomst. In 1926, tijdens een congres in Berlijn, benadrukte Sirks nogmaals het grote belang van internationale politiesamenwerking. Tijdens een toespraak op dat congres sprak hij onder meer de gevleugelde woorden: ‘Het is niet voldoende nader tot elkaar te komen, maar men moet elkander in de armen vallen!’ Sirks was ook verbonden aan de Commission Internationale ter bestrijding van valsmunterij, en hij was in april 1929 aanwezig bij een conferentie ter opstelling van een internationaal verdrag betreffende bestrijding van valsmunterij.

Een ander speerpunt was de bestrijding van de internationale drugshandel. Volgens Sirks moesten drugssmokkelaars hard worden aangepakt, omdat zij zich schuldig maakten aan een van de zwaarste misdaden tegen de menselijkheid. Zijn ervaringen met opiumsmokkel door de Chinese gemeenschap in Rotterdam hadden geleid tot zijn persoonlijke initiatief om in 1928 de Centrale ter Bestrijding van de Smokkelhandel in Verdovende Middelen op te richten. Bij de oprichting van die speciale opiumrecherche voorspelde hij dat de haven van Rotterdam een knooppunt zou worden van de internationale drugshandel.

De blijvende blessures die Sirks had opgelopen als gevolg van zijn aanrijding in 1920, vormden een reden voor zijn vertrek. Op 1 juli 1933 nam hij afscheid van zijn korps, met een bijeenkomst op het hoofdbureau aan het Haagseveer. Na zijn afscheid ging hij in Rotterdam aan de slag als waterschout. Daarnaast vulde hij belangeloos de positie in van directeur van de Centrale Crisis Opsporingsdienst en vertegenwoordigde hij, tot 1934, Nederland bij de voorloper van Interpol. Toen de oud-hoofdcommissaris op 27 februari 1941 aan de Kneuterdijk in Den Haag uit de tram stapte, zakte hij in elkaar. Kort daarna overleed hij, op 61-jarige leeftijd.

Jan Jacob Mekes

Belangrijkste bronnen:

  • Fijnaut, Cyrille, De geschiedenis van de Nederlandse politie: Een staatsinstelling in de maalstroom van de geschiedenis (Amsterdam 2007).
  • Iets over politie in het algemeen en het Rotterdamsche politiekorps in het bijzonder’, Rotterdamsch nieuwsblad, 1 januari 1916.
  • Jong, H. de, Beknopt overzicht van de geschiedenis der Rotterdamse politie 1340-1952 (Rotterdam 2001).
  • Leenders, M.H.C.H. en W.G.M. Orth-Sanders, ‘Rotterdam en de Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog’, in C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije, Rotterdams jaarboekje 1992 (Rotterdam 1992).
  • ‘Onder de menschen: De dagtaak van den hoofdcommissaris van politie te Rotterdam’, Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30 juni 1928.

Bron illustratie: Historische Collectie Politie Eenheid Rotterdam

Foto Adriaan Hendrik Sirks