Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

August Willem de Koningh 1885 - 1969

A.W. de Koningh werd op 11 maart 1885 geboren te Geertruidenberg en overleed op 15 januari 1969 te Den Haag. Hij trouwde in 1915 met Apollonia Keukenschrijver. Eind 1929 scheidde hij van haar om in februari 1930 op 44-jarige leeftijd in Rolde in het huwelijk te treden met Anna Keuchenius. Uit dit huwelijk werd een dochter geboren. 

De Koningh begon zijn carrière bij de krijgsmacht. Meer precies in 1907 als tweede luitenant bij het 10de regiment infanterie. In 1917, gedurende de eerste wereldoorlog, werd hij overgeplaatst bij de Brigade Grenadiers en Jagers. In datzelfde jaar gedetacheerd naar de Politie-Afdeelingen, een toen tijdelijke opgerichte militaire politie speciaal bestemd voor het gemobiliseerde leger. Na de oprichting van het korps Politietroepen, juni 1919, in detachering overgegaan naar dit militaire politiekorps bestaande uit beroepsmilitairen. Na geruime tijd adjudant van dit korps te zijn geweest ging hij op 23 september 1924 over naar de Koninklijke Marechaussee. Tot 1934 werkte hij bij de 3de en 4de divisie van het gendarmeriekorps om op 16 oktober 1934 te worden bevorderd tot majoor en benoemd tot divisiecommandant van de 1e divisie (Noord-Brabant).

Op 1 maart 1938 kon De Koningh zich luitenant-kolonel noemen en lag de functie van inspecteur van het Wapen der Koninklijke Marechaussee in het verschiet. Die functie kreeg hij tegelijkertijd met zijn bevordering tot kolonel op 1 mei 1940. Enige dagen later begon voor Nederland de Duitse bezetting en voor De Koningh brak een bijzonder moeilijke tijd aan die alle talenten van hem vergde.

De Duitse bezetter was in het geheel niet ingenomen met de bestaande organisatie van de Nederlandse politie vanwege de verregaande versplintering en dus gebrek aan eenheid. Toch leek het er op dat de Nederlanders voorlopig hun eigen boontjes zouden mogen blijven doppen. De speelruimte die er nog leek te zijn wilde De Koningh dan ook optimaal benutten om zoveel mogelijk ongewenste ontwikkelingen voor de politie te voorkomen. Dat laatste zou de inspecteur moeten doen zonder de militaire status. Alle officieren van de Koninklijke Marechaussee werden op 15 juli 1940 door het ministerie van Oorlog op non-actief gesteld. Dat betekende dat zij hun civiele politietaak gewoon bleven uitoefenen, maar dat zij niet meer officieel tot de Nederlandse krijgsmacht behoorden die immers gecapituleerd had.

In de zomer van 1940 werd de Nederlandse politie op last van de Duitse bezetter uitgebreid met 6.000 man. Voor de Marechaussee, die haar predikaat koninklijke verloren had, betekende dit een groei van een vooroorlogse 1.247 man (een kleine 300 waren op bevel naar Engeland uitgeweken dus 900 waren er in het bezette Nederland overgebleven) naar bijna 2.500 man waarvan 68 officieren.

De Koningh kon voor het moment tevreden zijn. De wens om tot personele uitbreiding van de Nederlandse politie te komen, leefde al lang, maar was voor de oorlog nooit gerealiseerd. Met alleen een personele uitbreiding was men er echter bij lange na niet. De Duitsers wilden een verregaande centralisatie, militarisatie en nazificatie van de Nederlandse politie. De hoogste Duitse politiechef  in ons land, SS-generaal H. Rauter, verordonneerde dan ook de oprichting van een Directoraat-generaal van Politie bij het ministerie van Justitie en een Generale Inspectie der Nederlandse politie. In augustus 1940 werd de inspectie gerealiseerd en De Koningh verruilde de functie van inspecteur der Marechaussee voor die van Inspecteur-generaal voor de gehele Nederlandse politie.

Volgens De Koningh, in een naoorlogse verklaring, was hem er alles aan gelegen geweest om NSB’ers en andere landverraders zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De Nederlandse politie moest er vooral voor de Nederlandse bevolking zijn en niet voor de Duitse bezetter. Door zijn eigen voorliefde voor het militaire ging De Koningh echter ten dele mee in de Duitse wens tot militarisatie van de Nederlandse politie. De weinig militaire gemeentepolitie en de Rijksveldwacht was hem daarbij al veel langer een doorn in het oog.

Aan het begin van het jaar 1941 begon het De Koningh te dagen dat de Nederlandse politieleiding steeds minder greep op de eigen organisatie had en de Duitse druk gestaag toenam. Het meest duidelijk manifesteerde zich dat in het bevel van Rauter om een centrale nationaalsocialistische politieopleiding in Schalkhaar op te zetten. Voor de Koningh was in mei 1941 de maat vol. Hij begreep toen dat de Duitsers verregaande plannen met de Nederlandse politie hadden die wel eens zeer ten nadele van de Nederlandse bevolking zouden kunnen zijn.. Hij besloot de handdoek in de ring te werpen en zijn ontslag in te dienen. Dat laatste werd door Rauter direct ingewilligd. De Koninghs opvolger werd de meer plooibare H. Croiset van Uchelen.

Voorlopig verdween De Koningh uit de schijnwerpers. In mei 1942 bevalen de Duitsers echter alle Nederlandse officieren zich bij kazernes te melden, zogenaamd voor controle. Ook de oud-inspecteur gaf gehoor aan het bevel. Het bleek een valstrik en alle officieren die niet voor de Duitsers waren werden in krijgsgevangenschap afgevoerd. Aangezien hij echter in 1942 al bijna de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt besloten de Duitsers hem na een jaar gevangenschap naar huis te laten terugkeren.

Kort na de bevrijding kwam het Nederlandse bestuur tot de conclusie dat er na de oorlog één rijkspolitiekorps moest komen. Eind november 1945 was dit besluit definitief en moest worden uitgezien naar een Inspecteur voor het gloednieuwe korps Rijkspolitie. De keuze viel op de oudgediende De Koningh. Achter de schermen was er wel verzet, vooral uit de eigen kring. Er waren verwijten te horen dat de man in de oorlog te veel en te ver met de Duitsers was opgetrokken en dat hij eerder had moeten afhaken.

Ondanks de dissonante geluiden kon De Koningh zijn carrière nog verder voortzetten als eerste Algemeen Inspecteur van het korps Rijkspolitie. In 1950 nam hij, 65 jaar oud, afscheid van het korps dat tot 1993 zou blijven bestaan. Hiermee werd een bijzondere loopbaan afgesloten die langs bijna alle politiekorpsen ging, militair en burgerlijk, die ons land in deze periode gekend heeft.

Jos Smeets

Literatuur/bronnen:
- Jos Smeets, De geschiedenis van de Nederlandse politie. Verdeeldheid en eenheid in het rijkspolitieapparaat, Amsterdam 2007.
- Marechausseemuseum, persoonsdossier ten name van A.W. de Koningh.
- Koen Aartsma en Bert Huizing, De zwarte politie 1940-1945, Weesp 1986.
- J.A. de Jonge, Korps Rijkspolitie, 1995-1994, Uitgave stichting Het Nederlands Politiemuseum in opdracht van de Algemeen Inspecteur van het korps Rijkspolitie 1993.