Het verhaal van Lenny Bij een politieverhoor is het belangrijk dat de feiten en details van een misdrijf duidelijk worden. Maar wat nou als de getuige een kind of iemand met een verstandelijke beperking is? Dat brengt voor de verhoorder uitdagingen met zich mee. Lenny volgt de specialistische verhooropleiding ‘Verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken’. Ze is zedenrechercheur en gaat na de opleiding aan het werk als studioverhoorder in een kindvriendelijke studio. Ze vertelt over de opleiding en haar werk. ‘Na de politieopleiding heb ik eerst een aantal jaar in de noodhulp gewerkt. Daarna ben ik een tijd wijkagent geweest. Dat vond ik heel leuk, maar op straat deed ik van alles een beetje. Zoals verkeer, sociale problematiek en leefbaarheid. Ik miste het stukje specialisatie. Zedenzaken zijn heel kenmerkend in hun soort. Een zedenfeit tast iemands lichamelijke integriteit aan. Het motief van een dader is heel anders dan bij zaken met bijvoorbeeld financieel gewin. Met een zedenzaak kan ik echt het verschil maken.’ Kwetsbare doelgroep ‘Toen ik bij de afdeling zeden ging werken, zag ik steeds meer van het studioverhoor. Ik dacht: als ik daar ooit een bijdrage aan kan leveren, zou ik dat heel mooi vinden. En toen kwam er een plekje vrij in de opleiding en kon ik van start. Ik leer met een hele kwetsbare doelgroep te werken. Dat zijn kinderen tussen de vier en twaalf jaar. Maar ook volwassenen met een verstandelijke beperking, hersenletsel of hersenziektes. Hoe ga ik daar in mijn verhoor mee om? Kan ik sommige vragen wel of niet stellen? Of moet ik de vraag bijvoorbeeld anders stellen?’ ❛❛ Een kindje van vier of vijf jaar moet ik anders bevragen dan een kind van elf jaar. ‘In een verhoor krijg ik het gelijk terug als mijn vraagstelling niet past bij de getuige. Dan zullen ze altijd zeggen: ‘Ik weet het niet.’ Of: ‘Wat bedoel je?’ Dan weet ik dat mijn vraag niet klopt of te moeilijk is. Hoe vertaal ik dat in een taal die ze wel snappen? Het is heel anders dan een verhoor met een volwassene. Een kindje van vier of vijf jaar moet ik ook anders bevragen dan een kind van elf jaar. Die snapt veel meer en kan oorzaak en gevolg beter benoemen. En iemand met een beperking is weer anders. Bij deze kwetsbare doelgroepen is het extra belangrijk niet sturend of suggestief te bevragen. Als ik vraag: ‘wat heeft hij toen gezegd?’, dan impliceer ik dat er iets is gezegd. Maar misschien is dat helemaal niet zo. Ik moet eerst bevragen wat er precies is gebeurd voordat ik over die handeling doorvraag. Dat lijkt makkelijk, maar is best lastig.’ Oefenverhoren en praktijkverhoren ‘Daarom oefenen we in de opleiding eerst met oefenverhoren. Dan praten we met kinderen in de studio over leuke dingen, zoals over een pretpark of over logeren. Dat zijn geen echte casussen, maar kinderen van bijvoorbeeld collega’s of vrienden. Hierop volgt een basisexamen met een actrice. Daarna gaan we aan de slag met vijf praktijkverhoren. Voor mijn eerste praktijkverhoor was ik wel een beetje zenuwachtig. Maar toen ik daar eenmaal zat met het meisje en het gesprek liep, was ik dat kwijt. Toen vond ik het alleen maar heel mooi om te doen.’ ❛❛ Iemand met een verstandelijke beperking let heel erg op mijn non-verbale gedrag. ‘Ik betrap mezelf er weleens op dat ik een ‘angry bird gezicht’ krijg als ik heel aandachtig luister. Dan frons ik een beetje met mijn wenkbrauwen en zit ik voorovergebogen. Dat kreeg ik ook terug tijdens mijn basisexamen. Een kind kan aandachtig luisteren namelijk vertalen naar boos kijken. Als ik merk dat ik dat doe, kan ik het goedmaken door het uit te leggen. Ik moet mezelf in een verhoor daarom steeds ondertitelen. Ik ben heel erg bezig met hoe ik overkom. Iemand met een verstandelijke beperking let bijvoorbeeld heel erg op mijn non-verbale gedrag.’ Balans tussen kindgerichte en zaakgerichte ‘In een verhoor moet ik altijd de balans houden tussen het kindgerichte en het zaakgerichte. Dat vind ik het meest uitdagend. Het is mijn taak om een kind te verhoren en voor de zaak iets op te halen. Maar ik moet me wel kunnen aanpassen aan wat het kind op dat moment geeft. Misschien is dat niet wat ik ervan had verwacht. Het kind kan bijvoorbeeld weerstand krijgen, een loyaliteitsconflict. Ook dan moet ik tevreden zijn met wat ik krijg. Juist die balans en in een korte tijd een getuige op zijn gemak stellen, vind ik heel mooi aan mijn taak. Diegene wil mogelijk zijn ‘geheim’ met mij delen. Als het voor een getuige dan ook nog een fijne ervaring was, maakt dat mijn werk extra mooi.’