Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

46. De herziening van de Politiewet in 1988

Vanaf de geboorte van de Politiewet in 1957 tot aan het midden van de jaren tachtig van de vorige eeuw was er in Nederland ontzettend veel veranderd. De kerken waren leeggestroomd en voor het groepsgevoel was steeds meer de drang naar eigen individualiteit in de plaats gekomen. Steeds meer buitenlandse arbeiders met een islamitische achtergrond waren op tijdelijke basis naar Nederland gekomen. Deze met de titel gastarbeiders aangeduide mensen lieten echter steeds vaker hun vrouwen en kinderen naar Nederland overkomen. Het tijdelijke karakter van de gastarbeid werd zo een permanent verblijf in een ander land. Dit leverde gaandeweg spanningen op waarmee de politie te maken kreeg. Ook de criminaliteit vormde een steeds groter probleem.Politie op het vliegveld

Deze criminaliteit werd vooral gevoed door het steeds maar groeiende drugshandel. Het aantal drugsverslaafden steeg met sprongen en dus was er veel geld te verdienen in het verhandelen van allerlei soorten drugs. Kortom, Nederland leek in vergelijking met vroeger een veel gecompliceerder samenleving te zijn geworden waarin oude waarden overboord waren gezet. De vraag rees al snel of ook de politie moest worden hervormd om de problemen van heden en toekomst het hoofd te kunnen bieden.

Een poging daartoe was in 1980 ondernomen door de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. Die hadden een ontwerp-Politiewet gemaakt die zij aan de Tweede Kamer hadden gestuurd. Het meest belangrijke element in deze Politiewet was dat er een nieuwe politieorganisatie zou komen die provinciaal georganiseerd zou gaan worden. Het beheer van die politie werd gedeeld tussen Binnenlandse Zaken en Justitie, maar Binnenlandse Zaken kreeg wel meer te vertellen dan de jaren daarvoor. De twee politieministers kregen ook meer te vertellen als het om de praktische aansturing van de provinciale politie ging. De macht van de burgemeesters en de Commissarissen der koningin werden enigszins verkleind. Om alles soepel te laten verlopen moest er geregeld worden overlegd. Alle partijen moesten op de hoogte zijn van wat er bij de andere speelde, onderling begrip was dus heel noodzakelijk.

Het duurde natuurlijk niet lang of de kritiek brak alweer los. De burgemeesters vonden het allemaal maar niets en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) kwam zelf met een eigen ontwerp-Politiewet. Het begon er weer op te lijken dat dit proces wel eens heel lang zou kunnen gaan duren. In de Tweede Kamer werd gesteld dat het politieapparaat op de meest optimale democratische manier moest worden gecontroleerd en dat er daarom niet over een nacht ijs mocht worden gegaan. Dat betekende eigenlijk al dat er allerlei aanpassingen op het ontwerp zouden moeten komen voordat het door de Tweede Kamer aangenomen zou worden. De discussie leek oeverloos te worden en in 1985 werd het ontwerp door de toenmalige ministers ingetrokken. Maar wat nu?

Als er geen wet kon komen dan maar de wet aanpassen leek het devies. Van politiemensen werd nu verwacht dat zij intensief zouden gaan samenwerken zonder dat daar al teveel regels voor gemaakt hoefden te worden. En er waren concrete voorbeelden van politiesamenwerking die het initiatief waren van politiemensen zelf. Die hadden behoefte gevoeld aan intensievere coöperatie met collega’s waardoor er op punten een zekere succesvolle schaalvergroting had plaatsgevonden. De ministers zagen dit wel zitten. Zij moedigden allerlei samenwerkingsverbanden aan zonder daar zelf al teveel beleid voor te ontwikkelen. Zij noemden dat condities scheppen voor doelmatige en hanteerbare samenwerkingsverbanden. De meest ideale conditie voor die politiecoöperatie was een regionale indeling. De regionale indeling was volgens de ministers de meest pragmatische en een voorlopige oplossing voor de problemen waar samenwerkingsverbanden tegenaan liepen.

Veel politici, bestuurders en politiemensen konden zich wel met die ideeën, zij het meestal met aantekeningen, verenigen. Aldus werd de Politiewet eind 1988 gewijzigd. Het kwam erop neer dat de samenwerking vorm zou krijgen binnen een eenvoudige regiostructuur, men bouwde dus voort op iets wat in de praktijk al gaande was. Toch was dit alles geen oplossing voor de lopende problemen. Al snel begon de gedachte uit te gaan naar een “echte” reorganisatie. Een meer radicale nieuwe organisatie van de Nederlandse politie. Het was duidelijk dat de regio’s in de nieuwe plannen een belangrijke plaats zouden gaan innemen.