Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

37. De Commissie-Langemeijer

Nadat er in november 1945 het Politiebesluit 1945 tot stand was gekomen was er weinig reden voor tevredenheid, integendeel. In alle lagen van politie en bestuur werd gemopperd over hoe weinig er tot stand was gebracht. Nederland was na de oorlog eenvoudigweg teruggekeerd naar een duaal politiebestel. Zij het dat er nu de gemeentepolitie en daarnaast de rijkspolitie was. Een toestand die voor veel kenners van de politie al lang vóór de oorlog als inefficiënt en daarom als onwenselijk was gekwalificeerd. Daar kwam nog bij dat zich eind 1946 enkele honderden burgemeesters tijdens een vergadering buitengewoon negatief uitlieten over het korps Rijkspolitie dat in hun ogen niet deugde. De verantwoordelijke ministers wilden hun vingers niet aan dit heikel punt branden, maar kwamen toch met een ontwerp-Politiewet op de proppen. Om dit ontwerp nog eens tegen het licht te houden, er was namelijk heel veel kritiek, werd voor een commissie gekozen met als voorzitter G. Langemeijer die Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad was. De commissie werd op 1 oktober 1948 geïnstalleerd en moest de klus in drie maanden klaren.

De commissie redde het niet in de korte tijd haar gegeven en kwam pas na anderhalf jaar in april 1950 met haar eindoordeel. Dat eindoordeel, het was al vaker vertoond, was niet unaniem. Er was een meerderheids- en minderheidsstandpunt. Het eerste had alles van een compromis. Er moest volgens deze leden van de commissie gezocht worden naar een goed en acceptabel evenwicht tussen het Departement van Justitie en dat van Binnenlandse Zaken. Probleem was dat het al voor de oorlog niet geweldig boterde en op beide departementen nog veel mensen rondliepen die daar ook al voor de oorlog waren geweest. Uiteraard moesten die vreedzame en vruchtbare relaties hun voortzetting vinden in de relatie tussen Justitie en het bestuur. Er moest dus een eerlijke verdeling komen over wie er baas over de politie was. De bazen waren voor het bestuur de burgemeesters en de commissarissen der Koningin en voor Justitie de procureurs-generaal.

Een commissieminderheid zag dat allemaal niet zo zitten. Volgens hen was de minister van Justitie niet bij uitstek de bewaker en hoeder van de Nederlandse rechtsstaat en bovendien was het politievraagstuk helemaal geen zaak van het Ministerie van Justitie maar puur een kwestie van bestuur. Deze minderheid was dan ook helemaal niet te spreken over het functioneren van het korps Rijkspolitie waarvan de commandanten veel te eigengereid optraden. In hun ogen was het standpunt van de meerderheid een wassen neus, een lapmiddel waarmee de problemen in het geheel niet werden opgelost. Neen, geen enkele justitiële autoriteit, hoe hoog dan ook had ook maar iets te maken met de handhaving van de openbare orde. Voor Langemeijer zelf was dit buitengewoon vervelend, hij was een aanhanger van het meerderheidsstandpunt en hij vond de vertegenwoordigers van het bestuur onbuigzaam en onredelijk.

Een van de commissieleden, F. Mijnlieff van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, stelde aan het einde van de werkzaamheden dat de strijd om het politievraagstuk weer was uitgelopen op een stellingenoorlog ondanks het feit dat het Politiebesluit 1945 langs het parlement was gesluisd. De fronten waren totaal verstard. Nog somberder drukte Langemeijer zich uit toen hij concludeerde: “Het heeft wel eens de schijn alsof het politieapparaat wordt doodgedrukt in een strijd om de macht over de politie”. Eigenlijk was men terug bij af. Voor de politieministers betekende het dat zij weer aan zet waren. De signalen naar een Politiewet stonden op groen, maar de vraag was natuurlijk wat er inhoudelijk in de lang verwachte Politiewet zou komen te staan en wat de gevolgen voor het politiebestel zouden zijn. De ministers konden zich niet permitteren iets revolutionairs te presenteren omdat zo’n wet het nooit zou halen. De hamvraag was nu in hoeverre de ministers het compromis zouden zoeken en het politiebestel laten zoals het was. Voor een goed verstaander met enige historische achtergrond was het duidelijk dat er weinig keus was. Van een poging tot beëindiging van de bestaande dualiteit zou in de directe toekomst geen sprake kunnen zijn. Het rapport van de Commissie-Langemeijer kon worden toevertrouwd aan de kasten van het Nationaal Archief.

Verslag commissie