Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

30. De rijksrecherchecentrale

Ondanks alle perikelen aan het politiefront was het Ministerie van Justitie in de tweede helft van de jaren dertig doorgegaan met de voorbereidingen om te komen tot een rijksrecherchecentrale. De eerste vastomlijnde ideeën waren al in 1935 door secretaris-generaal Van Angeren geformuleerd. Om een bredere basis voor een besluit te krijgen gaf de minister van Justitie aan zijn voorganger J. Donner de opdracht te onderzoeken hoe wenselijk een centralisatie van de recherche in Nederland was en als daarop het antwoord positief was hoe de bestaande centrales in een toekomstige rijksrecherchecentrale in te voegen.

de noodzaak van vernieuwenDat laatste was een heet hangijzer! Bij de Amsterdamse gemeentepolitie waren drie centrales gevestigd: de centrale ter bestrijding van falsificaten ook wel bekend als de valsgeldcentrale, de centrale ter bestrijding van internationale misdadigers en de centrale ter bestrijding van meisjes- en vrouwenhandel. In Rotterdam was er de centrale ter bestrijding van de smokkelhandel in verdovende middelen en de centrale tegen autodiefstallen. In Amsterdam en Rotterdam was men buitengewoon trots op die centrales en hun werk tegen de misdaad. Niemand bij de beide gemeentepolitiekorpsen was dan ook maar enigszins geneigd om die centrales zonder slag of stoot af te staan aan een nieuw te vormen nationale centrale.

Het zal wel geen verwondering wekken dat de mening van Van Angeren eigenlijk al vast stond voor Donner met advies kwam. Volgens de secretaris-generaal van Justitie schoot de organisatie van de rijkspolitie tekort waar het om het oplossen van ernstige en gecompliceerde misdrijven ging omdat het de rijkspolitie op het platteland eenvoudigweg aan de technische opsporingsmiddelen ontbrak. Een rijksrecherchecentrale zou een waardevol hulpmiddel zijn waar leden van de Rijksveldwacht en de Koninklijke Marechaussee voor ondersteuning zouden kunnen aankloppen. De stand van zaken waar verschillende steden een aantal centrales herbergden was volgens Van Anegeren niet van de tijd en diende te plaats te maken voor een dergelijke centrale waarover de Minister van Justitie dan uiteraard de scepter zou zwaaien.

gebouw rijksrechercheDit betekende echter niet dat de expertise op recherchegebied aanwezig in de grote steden niet van belang was voor het platteland. Integendeel, bij zware misdrijven op het platteland moest de rijkspolitie een beroep kunnen blijven doen op de recherche van de meest dichtstbijzijnde grote stad. Speurders uit de stad zouden dus altijd nog assistentie verlenen aan de collega’s uit het dorp of gehucht. Wat Van Angeren concreet voor ogen stond was een netwerk van rechercheafdelingen over het hele land, een territoriaal georganiseerde recherche, en daarboven een rijksrecherchecentrale waar alle rechercheurs van de afdelingen terecht konden voor meer gespecialiseerde kennis. Daarom was het nodig dat alle signalementkaarten en dactyloscopische gegevens onder één dak, dat van een rijksrecherchecentrale, zouden worden ondergebracht.

Van Angeren stuitte op verzet met zijn plannen. Oud-minister Donner voelde er helemaal niets voor dat het Departement van Justitie met die plannen eigenlijk direct betrokken raakte bij de uitoefening van de politiedienst. Met die organisatie was er niet de boordnodige afstand tussen politie en Justitie. Van Angeren had daar helemaal niets mee. Door die instelling was het toch zo dat de rijkspolitiezorg al jaren blootstond aan “onderlinge kibbelarijen van potentaten en potentaatjes”.

Op 17 mei 1939 stonden in De Telegraaf de plannen van Justitie met de rijksrecherchecentrale. Van Angeren had zijn zin voorlopig niet gekregen. Er zou een bescheiden begin worden gemaakt met de centrale door er vooral documentatie onder te brengen en aan te wijzen als aanspreekpunt voor buitenlandse politiediensten. Daarnaast zou er worden gewerkt aan de toekomstige bundeling van de centrales die nog waren ondergebracht in Amsterdam en Rotterdam. In het begin van 1940 begon de centrale officieel met haar werkzaamheden. Die waren heel bescheiden omdat alleen de rijksvreemdelingendienst en de rijksidentificatiedienst erbij waren ondergebracht. Toch had Van Angeren de basis gelegd. Het was nu zaak gestaag aan de op- en uitbouw van de centrale te beginnen. Dat werd echter voor een vijftal jaren niet Van Angerens werk maar dat van de Duitse bezetter.

voorblad criminologische bibliotheek