Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

26. Het Jordaanoproer

In de zomer van 1934 had de Nederlandse regering, n dat voor de zoveelste keer, besloten om de uitkeringen te korten. Op 4 juli was er in een zaal in de Amsterdamse buurt de Jordaan een bijeenkomst van werklozen die wilden overleggen wat er nog aan het besluit gedaan kon worden. Plotseling sprong een vrouw op die al schreeuwend vertelde dat zij en haar kinderen van de honger en ellende zouden omkomen als zij van dat beetje geld moest rondkomen. De vlam sloeg daarop in de pan en buiten de zaal verzamelde zich een menigte die de Jordaan introk en barricaden opwierp. De Amsterdamse politie was op het eerste moment in het nauw gedreven en zag zich gedwongen terug te trekken. politieagenten

De burgemeester van Amsterdam was al bang geweest dat er onlusten zouden uitbreken en was daarom zeer snel in het aanvragen van assistentie. In ijltempo werden politietroepen en leden van de Koninklijke Marechaussee naar Amsterdam gedirigeerd. Die kwamen dezelfde dag aan, maar konden niet zonder enige voorbereiding worden ingezet. Besloten werd om de militaire politiemannen en marechaussees samen te laten opereren met leden van de Amsterdamse gemeentepolitie. Die groepen werden “kernen” genoemd en werden gevormd uit bereden en lopend personeel. Deze kernen trokken de dag na het uitbreken van de rellen de wijk in en bevalen iedereen naar binnen te gaan of anders zou geweld worden gebruikt.

De dreiging van het gebruik van geweld was niet loos. Met getrokken revolvers en pistolen en geschouderde karabijn gaven de politiemannen de demonstranten te kennen dat zij naar binnen moesten gaan en deuren en ramen gesloten moesten houden. Veel Jordanezen waren helemaal niet bereid om aan het bevel te gevolg geven en waren veel meer geneigd om eens stevig met de politie te vechten. Het gevolg was dat er volop geschoten werd. De gehele dag en een groot deel van de avond was pistool en karabijnvuur te horen. Dit hielp niet om het verzet te breken, integendeel. In de Jordaan had men zich voorbereid. Stoeptegels waren naar de daken gebracht om van daaruit naar beneden gegooid te worden. Veel politiemannen werden dan ook gewond door brokken steen die van drie of vier hoog naar beneden werden geworpen. Een marechaussee te paard kreeg zelfs een complete kachel op zijn hoofd en mocht van geluk spreken dat hij dat overleefde. Weer andere politiemannen werden op toiletpotten getrakteerd. Uiteindelijk verloren vijf mensen het leven door politiekogels. Een dove oude man werd dodelijk geraakt omdat hij het bevel om niet voor het raam te gaan staan niet gehoord had.

gevechten om de jordaaDe gevechten in en om de Jordaan duurden tot 9 juli 1934, daarna werd het snel rustig. In de bioscoopjournaals van die dagen werd het optreden van de gemeentepolitie, marechaussees en politietroepen geprezen. Zij hadden op kordate manier een eind gemaakt aan een orgie van geweld van herrieschoppers en op rellen bewuste jongeren.

De werkelijkheid lag natuurlijk wel iets gecompliceerder. Het was lang geleden dat in Nederland op een dergelijke schaal door de politie geweld was gebruikt. Ook was maar weer eens gebleken dat de gemeentepolitie, ook die van de hoofdstad, niet altijd was opgewassen tegen grootschalige ordeverstoringen en altijd nog aangewezen was op bijstand door de militaire politiekorpsen.

De burgemeester van Amsterdam was tevreden toen in augustus alle schade hersteld was. Hij vond dat hij het Jordaanoproer op de juiste wijze had aangepakt. Dat hij alleen de Koninklijke Marechaussee en het korps Politietroepen had gevraagd leek hem logisch. In een later geheim rapport over het oproer gaf hij aan dat hij geen Rijksveldwacht in de hoofdstad had gewild omdat die niet bewapend waren met handgranaten en dus niet met alle beschikbare middelen hadden kunnen optreden. Door deze mening van de burgemeester was de minister van Justitie in zijn wiek geschoten; was “zijn” Rijksveldwacht soms niet goed genoeg om gevraagd te worden bijstand te leveren? Dit vond de minister helemaal niets. Wat de Amsterdamse burgervader gedaan had, konden andere burgemeesters in de toekomst ook doen. Het ging erom het prestige van zijn departement hoog te houden en dat leek alleen te kunnen ten koste van de zeggenschap van de burgemeesters.