Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

21. De regering in de verdediging

De revolutie leek in Nederland heel dichtbij gekomen in november 1918 en had bij de regering een zeer grote schok teweeggebracht. Het was nu, nadat men de dans ontsprongen was, zaak heel snel maatregelen te nemen die een herhaling van het gebeuren zouden kunnen voorkomen. Minister van justitie Heemskerk ging direct aan het werk. 

P. Troelstra Een eerste maatregel die het directe gevolg was van Troelstra’s rede was de oprichting van de Centrale Inlichtingendienst (CI). Die dienst was al binnen een aantal dagen een feit en was ter camouflage ondergebracht bij de generale staf van het leger en de oprichting werd strikt geheim gehouden. Het aantal mensen dat voor de nieuwe dienst werkte kon op een hand worden geteld, maar het was wel degelijk het begin van een ontwikkeling die uiteindelijk zou leiden tot de Algemene inlichtingen en Veiligheidsdienst van vandaag.  

Met het verzamelen van inlichtingen was de overheid er natuurlijk nog lang niet. Bij grootschalige onlusten moest er een betrouwbare reserve ter beschikking staan die geformeerd moest worden uit ex-militairen waarvan bekend was dat zij gezagsgetrouw waren. Die reserve kon dan de rijkspolitiekorpsen en de gemeentepolitie ter zijde staan zonder dat er bij het leger om bijstand moest worden aangeklopt. De uit vrijwilligers bestaande eenheid werd de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL) gedoopt. Bij nood konden deze mannen worden opgeroepen. De leiding van de Koninklijke Marechaussee kreeg opdracht voor de opslag van vuurwapens zorg te dragen. In relatief korte tijd werden op de brigades van de Marechaussee wapens gedeponeerd die bij onheil aan de leden van de BVL konden worden uitgereikt. Toch kleefden er grote nadelen aan een dergelijke reserve. Het ging om ettelijke duizenden mannen die regelmatig getraind moesten worden. Een zware belasting voor de reguliere krijgsmacht die instructeurs moest leveren en voor het rijk waar het om de financiën ging. In de loop der jaren bleek de BVL veel te log om een adequaat antwoord op onlusten te vormen. Tussen de twee wereldoorlogen kwam ze nooit in actie en ze stierf dan ook een zachte dood.

Het was al in 1903 gebleken dat de spoorwegen van cruciaal belang waren om het land in de greep te houden. De controle hierover verliezen kon betekenen dat de revolutie een succes kon worden. In 1919 waren de eerste plannen gereed voor een spoorwegpolitie. Deze nieuwe tak van politie diende primair om het treinverkeer tijdens grote onlusten of revolutiedreiging draaiende te houden. Indien nodig moesten politiemannen en leger snel kunnen worden ingezet daar waar dat nodig was. Hoewel zeer bescheiden bij aanvang is de spoorwegpolitie nu een integraal onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten.

Op wetgevend gebied was minister Heemskerk ook zeer productief. Tot 1924 ontwierp hij verschillende wetten die tot doel hadden een mogelijke revolutie in de kiem te smoren. De wetten die door de Tweede Kamer werden aangenomen gingen al snel de geschiedenis in als de anti-revolutiewetten van Heemskerk. Natuurlijk was er bij de socialisten en communisten grote irritatie over wat zij zagen als het monddood maken van een hele bevolkingsgroep met andere politieke denbeelden. Heemskerk dacht daar natuurlijk anders over. De ‘roden’ waren in zijn ogen een bedreiging van de Nederlandse staat en de bestaande orde. Hij deed er dan ook alles aan om deze personen door een scherpe selectie buiten de deur van de politie te houden. 

Een laatste, maar wellicht de meest effectieve maatregel was de oprichting van het korps Politietroepen in juni 1919. Het ging hier om een militair politiekorps, gekleed in legeruniform, dat in eerste instantie een sterkte van 1.200 man had. Het was een korps met een ijzeren discipline en een strikt hiërarchische structuur. Bewapend met vrijwel alles wat er in die dagen, uitgezonderd vliegtuigen, aan wapentuig te verkrijgen was. De oprichting van het korps ging in een zeer snel tempo zodat het velen ontging dat er eigenlijk een nieuwe loot aan de al zeer gecompliceerde politieorganisatie was toegevoegd. Toch was het korps er niet zonder ruzie en achterklap gekomen. Veel kamerleden krabden zich achter hun oor en vroegen zich af waarom dit korps er eigenlijk precies gekomen was. De minister van Justitie bleef bij hoog en bij laag beweren dat de politietroepen er slechts waren om de politiedienst voor het leger te verrichten en dat zij geen deel uitmaakten van de politieorganisatie.

tien jarig bestaan van de BVL
Viering van het tienjarige bestaan van de BVL.