Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

12. Verkeer

Niet iedere hoger geplaatste politieman dacht zo rond 1890 dat het verkeer een blijvende plaats in het takenpakket van de politie zou krijgen. Misschien was het wel genoeg, zo dachten zij, om aan het publiek goede leiding te geven zodat de mensen al snel zouden merken dat het zo beter ging en de politie op den duur geen toezicht meer behoefde te houden. Ze hadden er niet verder naast kunnen zitten als je bijvoorbeeld aan het televisieprogramma “wegmisbruikers” denkt.

In de vorige paragraaf is al kort aangegeven dat Nederlands in het laatste kwart van de negentiende eeuw snel veranderde en industrialiseerde. Dit was ook te merken in het steeds maar toenemende verkeer. Tussen 1860 en 1900 was een heel spoorwegennet aangelegd en kon je, waar je vroeger een hele dag nodig had, met de trein in zeven uur van Amsterdam naar Maastricht. In de grote steden moesten steeds meer mensen van binnen en buiten de stad worden vervoerd. Dit gebeurde voor een groot deel met door paarden getrokken rijtuigen of trams. De bedrijvigheid in de stadscentra zelf nam ook enorm toe. Allerlei mensen die de meeste uiteenlopende zaken verhandelden trokken met handkarren door de stad op weg naar de een of andere markt.

Omdat er helemaal geen verkeersregels waren ging dat heel chaotisch. Van rechts houden had nog niemand gehoord en je deed maar wat. Natuurlijk werd dat door de besturen van de steden wel opgemerkt, maar de vraag was wat er precies aan te doen. De nieuwe drukte leek het best onder controle te brengen door algemene politieverordeningen of APV’s. Het spreekt voor zich dat iedere gemeente dit soort verordeningen zoveel mogelijk probeerde te laten aansluiten bij de specifieke verkeerssituatie van de eigen stad. Eén regel die wel bijna overal ingang vond was dat er niet harder gereden mocht worden dan de snelheid van een paard in matige draf. Ingehaald mocht pas worden “wanneer de rijweg genoegzame ruimte voor twee rijtuigen naast elkander biedt, en na door hoorbaar roepen bijtijds tot uithalen te hebben gewaarschuwd”.* En dan waren er ook diegenen, meestal met een goed gevulde beurs, die meenden een uitzondering op die prille regelgeving te zijn. Deze rijkaards gaven vaak een fooi aan een agent om hen te helpen de deur van hun rijtuig open te houden. Het duurde niet lang voordat deze praktijken door de leiding werden verboden.

Vanaf 1900 groeide het aantal eigenaars van fietsen heel snel. Dat waren er 180.000 in 1902 en 600.000 in 1913. Dit grote aantal fietsen werd langzaam maar zeker aangevuld met de eerste auto’s. Die auto’s waren toen al in staat om een redelijke snelheid te ontwikkelen, die door veel automobilisten ook zonder meer binnen de bebouwde kom uit hun voertuig geperst werd. In het begin had de politie het nakijken omdat de agenten hun dienst meest te voet verrichten en het achter een auto aanhollen een onbegonnen zaak was. De politie had dus, als het om het verkeer ging, te maken met een gezagscrisis.

Hoe nu greep op de ongewenste situatie krijgen? De Algemene Nederlandse Wielrijdersbond of ANWB probeerde het publiek voor te lichten door allerlei tentoonstellingen te organiseren. De regering kwam in 1906 met de Motor- en Rijwielwet die in ieder geval duidelijkheid verschafte welke overheden zich met het verkeer mochten bemoeien. De Amsterdamse politie begon al in 1905 met het bemannen van permanente posten op belangrijke kruispunten. Dat betekende echter helemaal niet dat de verkeersdeelnemers gelijk het gezag van politieagenten erkenden. Vooral fietsers en in mindere mate voerlui trokken zich weinig van de Hermandad aan. Dit leidde dan weer een fysieke aanpak van verkeerszondaars. Zo werden fietsers door politiemannen van hun fiets gesleurd en werden bij ongehoorzame voerlui de paarden uitgespannen. Langzaam maar zeker bevocht de verkeersagent zijn gezag op straat en werd hij de manifestatie van de politiekorpsen die met de nieuwe tijd meegingen. Een uiting van moderniteit zo men wil. Om hun speciale taak nog eens te onderstrepen kregen de verkeersagenten vaak witte knuppels en manchetten en soms een witte helm. Vanaf plu sminus 1915 was de verkeersagent een normale verschijning in de grote stad geworden.


geen alcohol bij snelverkeer