Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Johannes Joutes Boelstra 1886 - 1951

Als zoon van een Friese landbouwer was het de bedoeling dat de jonge Boelstra het boerenbedrijf van zijn vader zou overnemen. Het liep echter anders: na zijn hbs-opleiding werd hij in Duitsland opgeleid tot machinebouwingenieur en kwam hij terecht in de techniek. In 1907 keerde hij terug in Nederland om zijn dienstplicht te vervullen. Daarnaast werkte hij als ingenieur onder meer bij Werkspoor in Amsterdam, en in Lille.

In 1914 werd hij, inmiddels eerste luitenant, onder de wapenen geroepen. Een detachering naar Zweden, door het ministerie van Oorlog, volgde, die tot 1919 zou duren. In 1939 werd hij opnieuw gemobiliseerd. Nadat Nederland in 1940 capituleerde, stapte Boelstra over naar de Opbouwdienst. In februari 1941 werd hij lid van de NSB, en eind 1941 kreeg hij van NSB-leider Van Geelkerken te horen dat hij hoofdcommissaris zou worden bij de Rotterdamse politie. Zijn vrouw was overigens al acht jaar lid van de NSB, en het echtpaar had in de jaren 1930 diverse NSDAP-congressen in Duitsland bezocht.

Volgens een NSB-rapport uit mei 1942 nam Boelstra zijn lidmaatschap bij de Beweging echter niet al te serieus: 'Kameraad Boelstra is iemand van opvliegend karakter. Heeft voor de NSB zeer weinig gedaan. Is er, nu er baantjes te krijgen zijn, als de kippen bij om ook een graantje mee te pikken. (Waarvan we er al meer dan genoeg hebben). […] Het is er volgens mij kameraad Boelstra in de eerste plaats om te doen door middel van de NSB een goede baan te krijgen, waarvoor hij ook speciale Duitse relaties in beweging zet. Zijn liefste wens is burgemeester eener grote gemeente te worden. Als nationaal socialist is Boelstra zeer zeker niet iemand, waar de beweging veel aan heeft'.

Boelstra had geen politieachtergrond. Zijn politieloopbaan begon feitelijk pas met een praktijkstage in Amsterdam, begin 1942. Hij zou ook stage lopen bij de Duitse politie, in Hamburg, maar veel meer dan snuffelstages waren deze beide opleidingsperiodes niet. Op zijn werk als hoofdcommissaris in Rotterdam hadden de stages dan ook weinig invloed – hij moest in feite al doende leren.

Op 11 juni 1942 werd Boelstra geïnstalleerd als hoofdcommissaris van politie in Rotterdam. Bij zijn installatierede op het stadhuis sprak hij de hoop uit dat, hoewel hij begreep dat nog niet iedereen overtuigd was van de 'nieuwe orde', deze uiteindelijk zou bijdragen tot de opbloei van de stad. Hij hechtte er voorts aan te zeggen dat hoewel hij nationaalsocialist was, hij er niet op uit was politiemensen tot die overtuiging te bekeren, want: 'Nationaalsocialist wordt men niet op commando maar uitsluitend uit overtuiging.'

Na zijn ambtsperiode bleek dat hij inderdaad langzaam het vertrouwen had gewonnen van juist de niet-nationaalsocialisten in het korps, terwijl de nationaalsocialisten hem uitscholden voor 'Oranjekolonel' (zijn rang bij de politie was kolonel, en degenen die deze spotnaam gebruikten vonden hem te Nederlandsgezind). Hij was er bijvoorbeeld van op de hoogte dat op zijn werkkamer naar de Engelse zender werd geluisterd – dit was strikt verboden – maar zag dit door de vingers, zelfs toen hij persoonlijk twee politiemannen op heterdaad betrapte.

Ook de Rotterdamse agent J. van Kleeff, die nog onder Boelstra diende, was positief over de hoofdcommissaris. Volgens hem was Boelstra weliswaar NSB'er, maar had hij feitelijk een hekel aan bepaalde aspecten van die organisatie. Zelfs zou hij tegen het eind van de oorlog veel mensen hebben gered, door te voorkomen dat ze werden afgevoerd naar concentratiekampen. Desondanks was Boelstra wel overtuigd nationaalsocialist, 'is mij bovendien gebleken bij een politieke discussie die ik met hem tijdens een onderhoud had,' aldus Van Kleeff.

Op 7 mei 1945 werd Boelstra gearresteerd, en in 1946 moest hij zich bij de rechter verantwoorden voor zijn handelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens zijn proces werd duidelijk dat de voormalige hoofdcommissaris zoveel mogelijk had geprobeerd om in het geheim de Duitse bezetter te dwarsbomen. De enige reden waarom hij tot de SS was toegetreden, was om de schijn op te houden. Mede vanwege de honderden mensen die hij voor deportatie had behoed, diende een geëmotioneerde Boelstra een verzoek tot clementie in.

Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. In het vonnis werd Boelstra's relatief milde opstelling meegenomen. In 1947 werd hij vervroegd vrijgelaten. Bij die vrijlating werd hij gefeliciteerd door zeven agenten van de Rotterdamse motorbrigade, die naar aanleiding van die geste op non-actief werden gesteld.

Boelstra, die in zijn vrije tijd een hartstochtelijk amateur-astronoom was (hij was in het bezit van een zelf vervaardigd observatorium), overleed op 11 januari 1951 in Rotterdam.

Jan Jacob Mekes

Bronnen:

  • 'De nieuwbenoemde hoofdcommissaris', Rotterdamsch Nieuwsblad, 23 mei 1942.
  • 'Het vonnis tegen Boelstra', Rotterdamsch Nieuwsblad, 19 oktober 1946.
  • Kleeff, J. van, 'Naar Overschie en Delfshaven. Een soppengeschiedenis. De Oranje N.S.B.er', Herinneringen van een Rotterdamse straatagent (Rotterdam 2006).
  • Riet, Frank van, Handhaven onder de nieuwe orde: De politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog (Zaltbommel 2008).

Johannes Joutes Boelstra (ingenieur, militair, hoofdcommissaris van politie Rotterdam) werd op 25 mei 1886 geboren in Stiens (Friesland), als zoon van Joute Boelstra (landbouwer) en Rigtje Keestra. Bron illustratie: Stadsarchief Rotterdam