Lintopdrachten overslaan
Verdergaan naar hoofdinhoud

Albertus Jacobus Clemens Janssens 1807 - 1879

Albertus Jacobus Clemens Janssens (militair, schout van politie en commissaris te Tiel, hoofdcommissaris van politie te Rotterdam) werd op 7 maart 1807 geboren te ’s-Hertogenbosch als zoon van Jacobus Clemens Janssens (militair) en Willemnina Werniera Hartman. Op 6 november 1833 trouwde hij met Johanna Gesina van Demmeltraadt (1803-1850), met wie hij drie kinderen kreeg. Hun eerste dochter overleed in 1835, toen ze anderhalf jaar oud was. Nadat in 1850 zijn eerste vrouw was overleden, trouwde Janssens op 17 mei 1854 met Johanna Maria Valkenier, die in 1897 overleed.

Albertus Jacobus Clemens Janssens werd in 1807 geboren als zoon van een militair. Aanvankelijk volgde hij in de voetstappen van zijn vader, maar in 1833 maakte hij de overstap naar de politie in Tiel, waar hij zich opwerkte tot commissaris. In 1845 werd hij in diezelfde functie werd benoemd in Rotterdam.

Als commissaris van politie in Rotterdam verwierf Janssens vooral faam in de strijd tegen de zoge-noemde geldsnoeiers, criminelen die de randen van munten afschaafden om zo een deel van het edelmetaal, waarvan munten toen nog werden gemaakt, in handen te krijgen.

Als een soort Sherlock Holmes vermomde Janssens zich als bedelaar om een bende geldsnoeiers te infiltreren. Hij had zich het jargon van de muntschenders eigen gemaakt, en liep enige tijd mee met de criminelen, zonder argwaan te wekken. Daarna kon de bende door een politiemacht met militaire versterking worden gesnapt. Voor zijn strijd tegen de geldsnoeiers werd Janssens in 1847 met een door de staat verleende gratificatie beloond.

Toen in 1851 in Nederland de Gemeentewet werd ingevoerd, werd de titel ‘directeur van politie’ veranderd in ‘hoofdcommissaris’. De eerste functionaris die in Rotterdam met die titel werd aangeduid, was A.F. Jacobus. Deze overleed echter in het jaar van zijn aanstelling, en werd opgevolgd door Janssens, die op 28 januari 1853 officieel in die functie werd benoemd. In 1856 werd hoofdcommissaris Janssens benoemd tot Ridder in de Orde van de Eikenkroon, en in 1864 kreeg hij van de Russische keizer de Orde van Sint-Stanislaus derde klasse.

Als hoofdcommissaris bediende Janssens zich niet alleen van zijn korps om handhaving van de openbare orde te bevorderen, hij maakte daartoe ook gebruik van de media. Zo verscheen in april 1854 een mededeling van zijn hand in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, waarin hij zijn stadsgenoten op het hart drukte goed op hun spullen te passen in verband met de vele diefstallen en inbraken in de stad. Hij spoorde hen aan te letten ‘op het zorgvuldig gesloten houden der huisdeuren, en de uitstallingen, daar waar die geplaatst zijn, beter te doen bewaken.’

Voorts schreef hij op 18 februari 1863 een open brief aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant, naar aanleiding van een mededeling in diezelfde krant dat er plannen bestonden om de verjaardag van koning Willem III op te luisteren met het afsteken van Bengaals vuur. Janssens smoorde dit plan echter in de kiem, omdat ‘het plotseling verschijnen van dat licht, aanleiding zou kunnen geven tot het schrikken van paarden, waarvan de gevolgen onder eene zoo groote menschenmassa niet zijn te voorzien.’ Om ongelukken te voorkomen, zou het afsteken van alle vuurwerk daarom in de hele stad worden verboden, zo schreef de hoofdcomissaris.

In 1864 ondervond Janssens dat een hoofdcommissaris van politie zich in die tijd soms persoonlijk met kwesties van allerlei aard moest bemoeien. Over het ziekenhuis aan de Hoogstraat, waar vrouwelijke syfilispatiënten werden verpleegd, waren diverse klachten binnengekomen in verband met misstanden rond het personeel, waarop Janssens brieven schreef aan de burgemeester met de aanbeveling de geneesheer een vermaning te geven. Eerder had de hoofdcommissaris al bemiddeld om gesprekken te faciliteren van de christelijke organisatie De Vereniging met publieke vrouwen die uit datzelfde ziekenhuis waren ontslagen, om hen te helpen hun leven weer op de rails te krijgen.

Hoewel Janssens’ loopbaan bij de politie pas in 1866 eindigde, was het fundament van dat einde al in 1861 gelegd. In dat jaar werd onder zijn leiding de gemeentepolitie van Rotterdam gereorganiseerd. In verband met de uitbreiding van de gemeente moest ook het aantal agenten worden vergroot. Hierbij werd sterk de nadruk gelegd op vermeerdering van het lagere politiepersoneel, terwijl de commissariaten niet navenant groeiden. Volgens commissaris Cardinaal, in 1866 belast met de totstandkoming van een nieuwe reorganisatie, was de administratieve last voor de commissarissen en inspecteurs zo groot, dat zij nauwelijks nog tijd hadden om leiding te geven aan hun personeel.

Daarbij was het eigenlijke politietoezicht op straat onvoldoende, een probleem waarop de gemeenteraad in de periode tussen 1861 en 1866 meerdere malen had gewezen. Burgemeester Hoffmann trad af, en in zijn kielzog legde ook hoofdcommissaris Janssens zijn functie neer. Officieel heette het dat Janssens, die al enige tijd ernstig ziek was, zijn pensioen aanvroeg in verband met gezondheidsredenen. Dat verzoek werd op 26 juli 1866 voorgelegd aan de Rotterdamse gemeenteraad.

Hoewel zijn reorganisatieplan van 1861 geen groot succes was gebleken, achtte het college van burgemeester en wethouders zijn verdiensten voor de gemeente Rotterdam tijdens zijn 21 dienstjaren echter groot genoeg om de gemeenteraad te adviseren hem een wachtgeld toe te kennen van 1700 gulden per jaar, tweederde van zijn salaris. Omdat Janssens geen gemeenteambtenaar was, had hij eigenlijk geen recht op een gemeentelijk pensioen. De gemeenteraad ging vanwege zijn inzet voor de gemeente echter toch akkoord met het voorstel van B en W om hem bovengenoemd pensioen toe te kennen. Op 4 september 1866 werd Janssens’ ontslag bekrachtigd met een koninklijk besluit, en hij werd opgevolgd door Cornelis Cardinaal.

Na zijn pensioen verhuisde Janssens met zijn tweede vrouw naar Renkum, waar hij in 1879 overleed.

Jan Jacob Mekes

Belangrijkste bronnen:

  • Hazewinkel, H.C., ‘Rondom het De Vletter-oproer’, in H.C. Hazewinkel (red.), Rotterdamsch jaarboekje 1946 (Rotterdam 1947).
  • Jong, H. de, Beknopt overzicht van de geschiedenis der Rotterdamse politie 1340-1952 (Rotterdam 2001).
  • Manneke, Nelleke, Korps zonder kapsones: Geschiedenis van de Rotterdamse gemeentepolitie 1340-1993 (Bussum 1993).
  • Stadsarchief Rotterdam. Toegangsnummer 695. Inventarisnummer 136: brieven van Janssens aan burgemeester.